In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag werd behandeld, stond het verval van het gemeenschapsmerk EUPRAX centraal. Eiseres, EUPRAX Perchtold & Partner Steuerberatersozietät, had een vordering ingesteld tegen ZOBU B.V. met betrekking tot het gemeenschapsmerk. De rechtbank oordeelde dat EUPRAX het merk niet normaal had gebruikt in de zin van artikel 15 lid 1 van de Gemeenschapsmerkenverordening (GMVO). De rechtbank baseerde haar oordeel op het feit dat het bewijs van gebruik van het merk zeer beperkt was en voornamelijk beperkt tot Duitsland. EUPRAX had niet aangetoond dat het merk op een normale wijze binnen de Europese Unie werd gebruikt, wat noodzakelijk is om het verval van het merk te voorkomen. De rechtbank verwees naar een eerder arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Onel/Omel, waarin werd vastgesteld dat normaal gebruik van een gemeenschapsmerk in één lidstaat niet automatisch betekent dat er ook normaal gebruik binnen de gehele Gemeenschap is. De rechtbank concludeerde dat EUPRAX, als houder van het gemeenschapsmerk, vijf jaar na de inschrijving ervan geen normaal gebruik had gemaakt, waardoor ZOBU het verval van het merk kon inroepen. De vorderingen van EUPRAX werden afgewezen en zij werd veroordeeld in de proceskosten van ZOBU, die op € 25.254,- werden begroot. Het vonnis werd uitgesproken op 12 februari 2014.