Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
gevestigd te Veenendaal,
gevestigd te Veenendaal,
1.Het verloop van het geding in de hoofdzaak en in de vrijwaringsprocedure
- de dagvaardingen (tevens houdende een incidentele provisionele vordering ex art. 223 Rv. ingesteld tegen [A]) van 23 oktober 2012;
- het overzicht producties behorende bij de dagvaarding van Herkon c.s.;
- de conclusie van 21 november 2012 houdende vordering van [A] om Unit4 in vrijwaring te mogen oproepen, zowel in de hoofdzaak als in het incident ex art. 223 Rv.;
- de conclusie van antwoord in het incident (provisionele eis ex art. 223 Rv, tevens houdende incidentele conclusie tot voeging in het incident) van Unit4 van 21 november 2012;
- de conclusie van antwoord in het incident tot oproeping in vrijwaring van Herkon c.s. van 5 december 2012;
- de conclusie van antwoord in het incident tot voeging van Herkon c.s., d.d. 5 december 2012;
- de brief van 15 maart 2013 van de rechtbank Rotterdam, sector civiel recht, waarin aan partijen is medegedeeld dat de zaak zal worden behandeld te Den Haag als ‘nevenzittingsplaats’ krachtens artikel 6 lid 2 van het Besluit nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen en dat de bij de rechtbank Rotterdam geplande comparitie van 25 maart 2013 geen doorgang zal vinden;
- de akte wijziging eis tevens overlegging producties van Herkon c.s. van 25 maart 2013;
- de conclusie van antwoord in de hoofdzaak tevens “voorwaardelijke eisen in conventie” (jegens Unit4) en in reconventie (jegens Herkon c.s.) van 25 maart 2013, van [A];
- de akte houdende incidentele vordering tot voeging van [A] Constructiebedrijf, tevens houdende akte aanvulling eis in reconventie, van [A];
- de inventarislijst, overgelegd door Herkon c.s. op 25 maart 2013;
- de inventarislijst van [A] van 25 maart 2013;
- de conclusie van antwoord in de hoofdzaak van Unit4 van 25 maart 2013;
- het vonnis in de incidenten van 15 mei 2013, waarin de provisionele vordering van Herkon c.s. is afgewezen, de door Unit4 gevorderde voeging in het incident is afgewezen, de door [A] Constructiebedrijf gevorderde voeging aan de zijde van [A] is toegestaan, de vordering van [A] tot oproeping van Unit4 in vrijwaring in de hoofdzaak wél, in het incident tot een provisionele voorziening niet is toegestaan, waarbij de beslissing op de proceskosten in de incidenten is aangehouden; in dit vonnis is, in de hoofdzaak, voorts een comparitie van partijen bevolen;
- de beschikking van 12 juni 2013 waarin de comparitie van partijen nader is vastgesteld op 11 november 2013;
- de beschikking van 18 juni 2013, waarin onder meer melding is gemaakt van drie vergissingen in het vonnis in de incidenten in de hoofdzaak;
- de conclusie van gevoegde partij Constructiebedrijf [A], tevens “uitlating antwoord dienaangaande” van [A] met een “voor zover nodig aanvullende vordering in reconventie” tot toepassing van BW 6:258;
- de beschikking van deze rechtbank van 5 augustus 2013, zowel in de hoofdzaak als in de vrijwaringsprocedure;
- de conclusie van antwoord in het voegingsincident tevens houdende antwoord “uitlating antwoord dienaangaande” van Herkon c.s. van 14 augustus 2013;
- de conclusie van [A] van 14 augustus 2013 in het incident tot voeging in de vrijwaringszaak;
- de akte uitlating (antwoord) van [A] naar aanleiding van de conclusie van de gevoegde partij Constructiebedrijf [A], d.d. 14 augustus 2013;
- de rolbeslissing van 11 september 2013;
- de inventarislijst van Herkon c.s. van 11 november 2013;
- het proces-verbaal van comparitie in de hoofdzaak en in de vrijwaringsprocedure van 11 november 2013, welk proces-verbaal, met instemming van partijen, buiten hun aanwezigheid is opgemaakt;
- de brief van 29 november 2013 van de griffie aan de advocaten, waarin partijen de gelegenheid is geboden opmerkingen over de inhoud van het proces-verbaal aan de rechtbank kenbaar te maken.
- de conclusie van antwoord in vrijwaring van Unit4 van 7 augustus 2013;
- de conclusie van antwoord met betrekking tot het voegingsincident van Constructiebedrijf [A] in de vrijwaringsprocedure;
- de incidentele conclusie tot voeging van Constructiebedrijf [A] van 25 september 2013;
- het vonnis van 23 oktober 2013 in het voegingsincident waarin het [A] Constructiebedrijf is toegestaan zich in de vrijwaringszaak te voegen aan de zijde van [A];
- het proces-verbaal van comparitie in de hoofdzaak en in de vrijwaringsprocedure van 11 november 2013, welk proces-verbaal, met instemming van partijen, buiten hun aanwezigheid is opgemaakt;
- de brief van 29 november 2013 van de griffie aan de advocaten, waarin partijen de gelegenheid is geboden opmerkingen over de inhoud van het proces-verbaal aan de rechtbank kenbaar te maken.
2.De feiten in de hoofdzaak en in de vrijwaringsprocedure
Ten vervolge op deze bespreking schreef Unit4 aan Stichts op 18 april 2012:
U heeft ons verzocht te bevestigen dat Unit4 voornemens is met uw bedrijf c.q. met ([A]) een nieuw (bedrijfspand) te ontwikkelen en huren, hetgeen wij bij deze doen. Op deze wijze kunt u met derde partijen en instanties de mogelijkheden en details van onze samenwerking onderzoeken. Overigens mag deze bevestiging niet worden opgevat als een acceptatie van uw aanbieding en kunnen er geen rechten aan worden ontleend.”
[G] heeft aangegeven dat de thermische- en geluidsisolatie waarden akkoord zijn. Het esthetische is een ander punt. UNIT4 heeft besloten om in te gaan op de uitnodiging van Stichts Beheer en BIAS architecten om panden te bekijken waarbij gelijksoortige gevelbeplating is toegepast. Deze afspraak is inmiddels met [H] gemaakt voor dinsdag 22 mei om 13.30 uur in Hoofddorp.”
In reactie op deze e-mail van [E] schreef Unit4 op 29 mei 2012 het navolgende:
Wanneer jullie het gewenste pand tegen de afgesproken condities kunnen leveren heeft Unit4 geen argumenten die een overeenkomst in de weg staan.”
Ik verneem gaarne of we in een open gesprek, en in het bijzijn met ([C]) een andere zienswijze vanuit beide partijen op deze materie kunnen geraken. Met andere woorden: wij pogen deze week een voor beide partijen aanvaardbare oplossing te verkrijgen! (…)”
De inhoud van deze e-mail heeft [E] voorafgaand aan verzending aan Unit4 ter goedkeuring voorgelegd aan [A] en [B].
Primairvordert ze een verklaring voor recht dat een samenwerkingsovereenkomst ‘bouw’ tussen Herkon c.s. en [A] tot stand is gekomen, en veroordeling van [A] tot nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van deze samenwerkingsovereenkomst.
Subsidiairvordert Herkon c.s. een verklaring voor recht dat een samenwerkingsovereenkomst ‘bouw’ met [A] tot stand is gekomen en voorts tussen [A] en Unit4 de samenwerkingsovereenkomst ‘huur’ én de huurovereenkomst tot stand zijn gekomen. Herkon c.s. vordert de veroordeling tot nakoming door [A] en Unit4 van al hun verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomsten.
Meer subsidiairvordert Herkon c.s. de veroordeling van [A] tot dooronderhandelen teneinde te komen tot een samenwerkingsovereenkomst ‘bouw’, op straffe van een dwangsom.
Nog meer subsidiairvordert Herkon c.s. [A] en Unit4 te veroordelen tot dooronderhandelen over de samenwerkingsovereenkomst ‘bouw’ die gesloten zal worden door [A] en Herkon c.s., en over de samenwerkingsovereenkomst ‘huur’ en de huurovereenkomst, beide laatstgenoemde overeenkomsten te sluiten door [A] en Unit4, zulks op straffe van een dwangsom.
Nog verder subsidiairvordert Herkon c.s. een verklaring voor recht dat Unit4 onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door lopende onderhandelingen met [A] te beëindigen, en vordert zij de veroordeling van Unit4 en [A], hoofdelijk, de door Herkon c.s. geleden schade te vergoeden, deels gespecificeerd in het petitum van de dagvaarding en overigens nader op te maken bij staat.
Uiterst subsidiairvordert Herkon c.s. [A] en Unit4, hoofdelijk, te veroordelen om de haar geleden schade te vergoeden, zoals deels gespecificeerd in de dagvaarding (tot een bedrag van € 787.475 ten gunste van Stout, en tot een bedrag van €1.138.000 ten gunste van Herkon, beide bedragen te verhogen met wettelijke rente) en overigens op te maken bij staat.
In alle voornoemde gevallen vordert zij de veroordeling van [A] en Unit4 in de buitengerechtelijke kosten, zoals genoemd in het petitum.
primaireen verklaring voor recht dat de samenwerkingsovereenkomst tussen [A] en Unit4 en/althans de huurovereenkomst tussen [A] en Unit4 tot stand is gekomen en tot veroordeling van Unit4 tot nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst met [A].
Subsidiairvordert [A] dat Unit4 wordt veroordeeld met [A] door te onderhandelen over de totstandkoming van een samenwerkingsovereenkomst en een huurovereenkomst tussen beide, op straffe van een dwangsom. Voorts vordert zij om Herkon c.s. te veroordelen met haar en met Unit4 door te onderhandelen, zulks op straffe van een dwangsom.
Meer subsidiairvordert [A] veroordeling van Unit4 tot betaling aan haar van hetgeen [A] aan Herkon c.s. zal moeten voldoen.
In alle gevallen vordert [A] dat Herkon c.s. en Unit4 worden veroordeeld tot vergoeding van de door haar gemaakte buitengerechtelijke kosten. Naar de rechtbank begrijpt vorder [A] voorts dat de samenwerkingsovereenkomst ‘bouw’ tussen [A] en Herkon c.s. wordt vernietigd althans dat de rechtbank deze overeenkomst op de voet van het bepaalde in artikel 6:258 BW geheel ontbindt.
Primairvordert [A] een verklaring voor recht dat een samenwerkingsovereenkomst ‘huur’ en de huurovereenkomst tussen Unit4 en [A] tot stand zijn gekomen, en de veroordeling van Unit4 om al haar verplichtingen uit hoofde van de die overeenkomsten na te komen.
Subsidiairvordert [A] de veroordeling van Unit4 door te onderhandelen over de samenwerkingsovereenkomst 'huur’ en de huurovereenkomst, op straffe van een dwangsom.
Meer subsidiairvordert [A] de veroordeling van Unit4 om met haar en met Herkon c.s. door te onderhandelen, op straffe van een dwangsom.
Uiterst subsidiairvordert [A] een verklaring voor recht dat Unit4 onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door lopende onderhandelingen over de samenwerkingsovereenkomst ‘huur’ en de huurovereenkomst af te breken. Verder vordert ze dat Unit4, ter vrijwaring van [A], zal worden veroordeeld de schade die Herkon c.s. lijdt te betalen, welke schade deels is gespecificeerd in het petitum, deels moet worden opgemaakt bij staat.
In alle gevallen vordert [A] de veroordeling van Unit4 tot vergoeding in de buitengerechtelijke kosten van juridische bijstand, zowel de kosten die Herkon c.s. heeft gemaakt, als de door haarzelf gemaakte buitengerechtelijke kosten.
4.De beoordeling
Bij de “Gewijzigde afspraken Stout / Herkon / [A] overeenkomstig de opgestelde SOK (de samenwerkingsovereenkomst ‘bouw’, rb.) inzake UNIT4 te Sliedrecht”, waarin expliciet sprake is van “geen stucwerk gevels maar metaal”, was Unit4 geen partij, en gesteld noch gebleken is dat Unit4 destijds op de hoogte was van de door die partijen gebezigde formulering, zodat de daarin vervatte bewoordingen haar niet kunnen worden tegengeworpen.
Op 8 juni 2012 heeft [B] in een telefoongesprek kenbaar gemaakt dat Herkon c.s. vond dat de extra kosten verbonden aan het stucwerk aan de gevel nooit tot een breekpunt mochten leiden. Bij die gelegenheid is niet gezegd, zoals [B] ter comparitie heeft bevestigd, dat Herkon c.s. bereid zou zijn deze extra huurkosten voor haar rekening te nemen. Aldus, zo concludeert de rechtbank, is ook niet – alsnog – op 8 juni 2012 overeenstemming bereikt door partijen, althans tussen [A] en Unit4. Op 19 juni 2012 heeft Unit4 aan Stichts medegedeeld niet meer te willen komen tot een overeenkomst met [A], omdat zij niet langer de behoefte had aan de realisatie van het bedrijfspand.
De rechtbank merkt daar nog bij op dat Herkon c.s. wel op 8 juni 2012 heeft medegedeeld aan Unit4 dat de verhoging van de huur als gevolg van het aanbrengen van stucwerk geen “breekpunt” mocht zijn, maar aan Unit4 is niet vóór 19 juni 2012, toen zij definitief afzag van het project, aangeboden dat Herkon c.s. of [A] c.s. deze kostenverhoging onvoorwaardelijk en geheel voor haar rekening zou nemen.
Door [A] c.s. is als verweer tegen de tot [A] gerichte vorderingen aangevoerd dat er in dit geval sprake is van “samenhangende overeenkomsten” in die zin, dat het lot van de ene overeenkomst (de samenwerkingsovereenkomst ‘huur’ en de huurovereenkomst tussen [A] c.s. en Unit4) ook de andere overeenkomst (de samenwerkingsovereenkomst ´bouw´ tussen Herkon c.s. en [A]) treft.
Herkon c.s. zal in de hoofdzaak veroordeeld worden in de proceskosten van het geding in conventie. Nu de reconventionele vordering als niet ingesteld geldt, behoeft daarin geen kostenveroordeling te worden uitgesproken.
In het incident tot voeging voor zover deze betrekking heeft op het geding in conventie zal de rechtbank geen proceskostenveroordeling uitspreken. Tot een veroordeling bestaat geen aanleiding nu Constructiebedrijf [A] geen andere argumenten naar voren heeft gebracht dan die reeds besloten lagen in het verweer van [A].
In het incident strekkende tot het verkrijgen van een provisionele voorziening zal Herkon c.s. worden veroordeeld in de kosten.
In het door Unit4 opgeworpen incident tot voeging in het (tot [A] gerichte) incident tot het verkrijgen van en provisionele vordering zal Unit4 worden veroordeeld in de kosten.
In de vrijwaringsprocedure zullen [A] (als eiseres) en Constructiebedrijf [A], de laatste als gevoegde partij, als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de proceskosten van Unit4.
De veroordelingen betreffen de navolgende bedragen:
advocaatkosten [A]: 2 punten x tarief VIII = € 6.422,-
griffierecht Unit4: € 3.621,-
advocaatkosten Unit4: € 6.422,-