ECLI:NL:RBDHA:2014:2408

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 februari 2014
Publicatiedatum
26 februari 2014
Zaaknummer
09/81918213
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met psychische stoornis en TBS-maatregel

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 13 februari 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 47-jarige man van Iraanse afkomst, die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De verdachte had het slachtoffer uitgenodigd op zijn kamer, waar hij hem met een mes verwondde aan verschillende delen van het lichaam, waaronder de hals en de buik. De verdachte verklaarde dat hij het slachtoffer wilde doden omdat deze hem al jaren pestte. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van poging tot doodslag, maar dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was vanwege een psychose. Hierdoor werd hij ontslagen van alle rechtsvervolging. De rechtbank legde de maatregel van onbepaalde tijd TBS met dwangverpleging op, gezien het hoge recidiverisico en de noodzaak voor langdurige behandeling. De rechtbank oordeelde dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen de oplegging van deze maatregel vereiste. Daarnaast werden de in beslag genomen keukenmessen verbeurd verklaard en werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer, die aanzienlijke immateriële en materiële schade had geleden door de aanval.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/819182-13
Datum uitspraak: 13 februari 2014
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1966 te [geboorteplaats] (Iran),
[adres].
[verblijfadres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 22 november 2013 (pro forma) en van 30 januari 2014.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.J. Mos en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte mr. Y. Polko, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 09 augustus 2013 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het
door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk (en met voorbedachten rade)
[slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet (en na kalm beraad en
rustig overleg),
- meermalen, althans eenmaal, met een (aantal) mes(sen), althans (een)
scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en), in het gezicht en/of hoofd en/of de
buik en/of rug en/of een/de hand(en), althans het lichaam van die [slachtoffer] heeft
gestoken en/of gesneden en/of
- die [slachtoffer] (van achteren) heeft vastgepakt en/of (vervolgens) een mes,
althans een scherp en/of puntig voorwerp, in/tegen de hals/keel en/of nek
heeft gezet/gehouden en/of (vervolgens) met dat mes, althans scherp en/of
puntig voorwerp in de hals/keel en/of nek heeft gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 09 augustus 2013 te 's-Gravenhage aan een persoon genaamd
[slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten:
functiebeperkingen van beide handen en/of één of meer ontsierende en/of
functiebeperkende littekens in het gelaat en/of de hals), heeft
toegebracht, door deze opzettelijk;
- meermalen, althans eenmaal, met een (aantal) mes(sen), althans (een)
scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en), in het gezicht en/of een/de
hand(en), althans het lichaam heeft gestoken en/of gesneden en/of
- die [slachtoffer] (van achteren) heeft vastgepakt en/of (vervolgens) een mes,
althans een scherp en/of puntig voorwerp, in/tegen de hals/keel en/of nek
heeft gezet/gehouden en/of (vervolgens) met dat mes, althans scherp en/of
puntig voorwerp in de hals/keel en/of nek heeft gestoken en/of gesneden,
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding [1]
[slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) en verdachte huurden ieder voor zich een kamer op de eerste verdieping van een woning aan de [straatnaam] in Den Haag. Op 9 augustus 2013 kwamen zij elkaar op de gang tegen en heeft verdachte [slachtoffer] uitgenodigd op zijn kamer om te praten [2] [3] . Daarop is [slachtoffer] ingegaan. Verdachte heeft [slachtoffer] daar gestoken met een mes [4] [5] , waardoor hij steekwonden heeft opgelopen aan onder meer zijn hals, wang, hoofd en handen. [6] [slachtoffer] is naar buiten gevlucht met verdachte, die een mes in zijn handen had, achter zich aan. Voordat verdachte [slachtoffer] weer te pakken kreeg, heeft de politie hem aangehouden. [slachtoffer] is naar het ziekenhuis gebracht en opgenomen om zijn levensbedreigende [7] verwondingen te behandelen.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de verdachte zich door zijn handelen schuldig heeft gemaakt aan de primair tenlastegelegde moord dan wel de doodslag op het slachtoffer. Subsidiair is de zware mishandeling aan de orde.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte het primair impliciet subsidiair ten laste gelegde feit, te weten een poging doodslag, heeft begaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
Van de zijde van de verdediging is betwist dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, nu hiervoor in het dossier geen steun kan worden gevonden. Ter zake van de poging doodslag heeft de raadsvrouw geen verweer gevoerd.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Voorbedachte raad (partiele vrijspraak)Vast staat dat [slachtoffer] op uitnodiging van verdachte de kamer van verdachte is binnengelopen. Hij is op een stoel gaan zitten om een kop thee te drinken. Verdachte stond toen achter [slachtoffer] in de keukenhoek. [8] [slachtoffer] heeft verklaard dat hij voelde dat hij vervolgens van achteren werd vastgepakt en dat hij in zijn hals werd gesneden met een mes [9] , waarbij hij verdachte onverstaanbaar hoorde mompelen. [slachtoffer] stond meteen op en vervolgens stak verdachte hem in zijn hoofd. Daarna heeft een worsteling plaatsgevonden, waarbij verdachte [slachtoffer] in zijn handen heeft gestoken. Het lukte [slachtoffer] desondanks de kamerdeur te bereiken, deze te openen en de trap af te rennen. Bij het openen van de voordeur heeft verdachte [slachtoffer] met een vleesmes in zijn rug gestoken. Verdachte heeft verklaard dat hij met [slachtoffer] wilde praten. [10] Hij had geen plan. [11] Verdachte heeft het mes gepakt toen [slachtoffer] was gaan zitten. [12] Hij heeft het mes toen onder de keel van [slachtoffer] gebracht. [13] Niet om hem te doden, maar om hem te vragen waarom [slachtoffer] hem pestte. [14] Afhankelijk van het antwoord zou verdachte hem al dan niet ombrengen. Tot beantwoording is het niet gekomen omdat [slachtoffer] in het mes sprong en een vechtpartij ontstond. Toen is volgens verdachte in hem opgekomen [slachtoffer] te doden. [15]
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van het voorgaande niet geoordeeld worden dat verdachte al langere tijd het plan had om [slachtoffer] te doden noch dat hij enige tijd heeft gehad zich op zijn besluit om hem te doden, nader te beraden. De rechtbank is dan ook met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en zal verdachte daarom vrijspreken van de hem bij dagvaarding impliciet primair ten laste gelegde moord.
Opzet (poging tot doodslag)
Beoordeeld dient te worden of verdachte de opzet had om [slachtoffer] van het leven te beroven. Verdachte heeft verklaard dat hij erg boos was. [16] Volgens verdachte waren de pesterijen al een jaar aan de gang en had [slachtoffer] hem op 9 augustus 2013 nog gepest. Verdachte hoorde [slachtoffer] daarbij spreken in allerlei verschillende talen, waaronder Farsi. Hij maakte geluiden van een kind, een dame en een man. Maar als verdachte achter de deur ging kijken was hij er nooit. Hij zei volgens verdachte onder meer lelijke dingen over zijn kinderen, dat zijn dochter in een “hoerhuis” zou zitten. [17] Op 9 augustus 2013 zag verdachte hem op de gang en wist hij zeker dat [slachtoffer] degene was die hem altijd pest. Toen was de beker vol. [18]
Tegen de achtergrond van deze vermeende pesterijen, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank willens en wetens getracht [slachtoffer] van het leven te beroven. Niet alleen heeft verdachte dat zelf ter terechtzitting verklaard [19] , maar ook volgt dit uit de hiervoor al weergegeven verklaring van [slachtoffer]. Daaruit blijkt immers dat verdachte [slachtoffer] van achteren heeft vastgepakt en een snijdende of zagende beweging met het mes op diens keel heeft gemaakt waardoor een snijwond in de hals ontstond. In deze situatie is moeilijk voorstelbaar dat [slachtoffer], zoals verdachte heeft verklaard, in het mes is gesprongen. Veeleer is aannemelijk dat [slachtoffer] uit zijn stoel is opgesprongen omdát hij met het mes werd gesneden. Voorts staat vast dat verdachte daarna [slachtoffer] nog in zijn hoofd, buik, handen en – nadat hij de kamer had kunnen ontvluchten – in zijn rug heeft gestoken. De rechtbank acht de impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Nu de rechtbank bewezen acht dat sprake is van poging tot doodslag, komt zij niet meer toe aan de beoordeling van de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
hij op 9 augustus 2013 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet,
  • die [slachtoffer] van achteren heeft vastgepakt en een mes tegen de hals heeft gezet en met dat mes in de hals heeft gesneden en
  • meermalen met een mes in het gezicht en hoofd en de buik en rug en de handen van die [slachtoffer] heeft gestoken en gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

4.De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De psychiater dr. B.A. Blansjaar en de psycholoog drs. W.J.L. Lander hebben op 25 november 2013 en 4 december 2013 over de geestvermogens en eventuele ziekelijke stoornissen van verdachte gerapporteerd. Blansjaar en Lander hebben elk in hun rapportage geconcludeerd dat verdachte lijdt aan ziekelijke stoornis van zijn geestesvermogens in de vorm van een psychose. Volgens Blansjaar waarschijnlijk veroorzaakt door schizofrenie. Het ten laste gelegde komt volgens beide onderzoekers voort uit gehoor hallucinaties, waaraan verdachte ziekelijk achterdochtige waanverklaringen verbindt. De psychose en de wanen waren aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. Volgens Blansjaar was verdachte door secundaire psychopathisering geneigd tot impulsieve agressie en door cognitieve beperkingen van onder meer zijn abstractievermogen en zijn vermogen tot oordeel en kritiek zag en ziet hij het disproportionele van zijn agressieve reactie niet in. Lander schrijft dat de realiteitstoetsing ernstig was verstoord en dat verdachte het gedrag van [slachtoffer] als tergend en uitdagend heeft ervaren. Op basis van de psychotische stoornis is hij boos geworden op [slachtoffer] en heeft hij het ten laste gelegde gepleegd. In deze zin is er een verband tussen de diagnose en het ten laste gelegde.
De rechtbank volgt de deskundigen in hun conclusies en legt die ten grondslag aan haar oordeel. In hun rapportages hebben zij naar het oordeel van de rechtbank gemotiveerd en overtuigend uiteengezet hoe zij tot hun conclusies zijn gekomen en waarom zij verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar achten.
Verdachte is dus niet strafbaar en zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

6.De op te leggen maatregel

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met dwangverpleging wordt opgelegd.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat bij plaatsing in een psychiatrisch-ziekenhuis wellicht de diagnose schizofrenie, gesteld door Blansjaar, maar slechts als veronderstelling aangenomen door Lander, nader kan worden onderzocht. Verdachte is daar dan beter af dan in een TBS-kliniek.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden maatregel is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] te doden. [slachtoffer] mag van geluk spreken dat hij zich heeft weten te verdedigen, dat hij levend het huis heeft kunnen verlaten en dat hij vervolgens op straat buiten bereik van verdachte heeft kunnen blijven totdat de inmiddels gealarmeerde politie ter plaatse was. Het is zeer wel voorstelbaar dat hij, zoals hij heeft aangegeven in zijn slachtofferverklaring, doodsangst heeft uitgestaan en bijna zeker wist dat hij het niet zou overleven. Ook is begrijpelijk dat de beelden van het gebeurde ’s nachts nog steeds terugkomen en dat hij overdag bijna de straat niet meer op durft. Verder blijkt dat hij als gevolg van het opgelopen letsel, niet meer kan krachtsporten omdat hij zijn handen niet meer kan gebruiken. Ook uiterlijk zijn de gevolgen voor hem nog goed waarneembaar.
De rechtbank heeft kennis genomen van een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 11 augustus 2013, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een dergelijk strafbaar feit is veroordeeld.
Ten aanzien van de vraag of een maatregel moet worden opgelegd en, zo ja, welke, namelijk de maatregel van TBS met dwangverpleging of een andere maatregel, overweegt de rechtbank als volgt.
Psychiater Blansjaar en psycholoog Lander hebben in hun rapportages geadviseerd om verdachte te plaatsen in een forensisch psychiatrische afdeling of een forensisch psychiatrische kliniek voor de duur van ten hoogste een jaar op grond van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) dan wel hem de TBS-maatregel op te leggen. Blansjaar concludeert verder dat de kans op recidive is verhoogd door de ziekelijke achterdocht en de cognitieve en emotionele beperkingen van betrokkene voortkomend uit zijn psychotische stoornis, die hoogstwaarschijnlijk een chronisch recidiverend beloop heeft. Lander schat de kans op gewelddadig gedrag hoog in.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de kans op herhaling van een ernstig geweldsdelict hoog is.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat een maatregel in het kader van artikel 37 Sr tekort zou schieten, omdat binnen een jaar geen structurele verbetering in verdachtes psychische toestand kan worden verwacht. Blansjaar vermeldt immers dat verdachtes ziekte-inzicht beperkt is. Verdachte wil wel meewerken aan opname en onderzoek in een psychiatrische kliniek en aan behandeling als hij daardoor aan gevangenisstraf zou kunnen ontkomen. Volgens Lander heeft verdachte weinig ziektebesef en geen ziekte-inzicht, is hij niet gemotiveerd voor een behandeling en zal de behandeling intensief langdurig van aard moeten zijn.
De rechtbank komt op grond van de bevindingen van de deskundigen, in samenhang met de ernst van het door verdachte gepleegde feit, tot de vaststelling dat de problemen van verdachte dusdanig ernstig zijn dat langdurige behandeling beslist noodzakelijk is en dat niet kan worden volstaan met behandeling in het kader van de maatregel als bedoeld in artikel 37 Sr.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de oplegging van de maatregel TBS eist. Om dezelfde reden zal de rechtbank de verpleging van overheidswege bevelen. Gelet op het bepaalde in artikel 38e, eerste lid, Sr, is hierbij sprake van TBS met dwangverpleging die in duur niet is gemaximeerd.

7.De in beslag genomen goederen

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om de in beslag genomen keukenmessen van verdachte verbeurd te verklaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen keukenmessen verbeurd dient te worden verklaard, nu deze messen aan verdachte toebehoren en met behulp van deze messen het feit is gepleegd.

8.De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 15.155,78 en tot niet-ontvankelijk verklaring van het overige deel van de vordering.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering ter zake van de borg voor de huurwoning en zich voor het overige gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer] voor wie mr. L.A.M.G. Wellen, advocaat in Den Haag, als gemachtigde optreedt, heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces.
Immateriële schade[slachtoffer] vordert ter zake van immateriële schade veroordeling van de verdachte tot betaling van € 15.000,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Dit is gevorderd als “voorschot”. De rechtbank begrijpt dit als een vordering tot schadevergoeding van slechts een deel van de geleden schade. [slachtoffer] behoudt zich kennelijk het recht voor een ander deel van de schade buiten het strafgeding van verdachte te vorderen.
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat de verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan [slachtoffer]. De opgevoerde immateriële schade is niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk.
De rechtbank zal de vordering daarom toewijzen tot een bedrag van € 15.000,-- te vermeerderen met de van rechtswege verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
Materiële schade[slachtoffer] heeft een aantal kostenposten (2 tot en met 11 op de vordering) opgevoerd die materiële schade vormen. Deze kosten bedragen in totaal € 2.311,67.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de posten 2 tot en met 9 en 11, is door de verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door [slachtoffer]. Het gaat hierbij om rechtstreekse schade als gevolg van het bewezen verklaarde feit.
Post 10 betreft de door [slachtoffer] betaalde, maar niet terugontvangen, borg van één maandhuur voor de huurwoning aan de [straatnaam] in Den Haag. Grond voor terughouding door de verhuurder van de betaalde borg is volgens [slachtoffer] zijn abrupte vertrek uit de woning nadat hij uit het ziekenhuis was ontslagen. Naar het oordeel van de rechtbank kon van [slachtoffer] – gelet op de gebeurtenissen van 9 augustus 2013 – niet worden verwacht dat hij nog langer zijn kamer zou bewonen en de opzegtermijn in acht zou nemen. Het verlies van de borg komt dan ook voor rekening van verdachte, aangezien hij er de oorzaak van was dat [slachtoffer] genoodzaakt was onmiddellijk uit zijn kamer te vertrekken. Dit verlies wordt niet gecompenseerd met de over augustus 2013 verschuldigde huur, aangezien [slachtoffer] deze reeds heeft betaald.
De rechtbank zal de vordering van materiële schade toewijzen, met vermeerdering van wettelijke rente als die per post is gevorderd.
KostenDaarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt of zal maken voor rechtsbijstand en de executie van dit vonnis. De rechtbank sluit bij bepaling van de omvang van deze kosten aan bij het geldende liquidatietarief in kantonzaken en begroot deze kosten op € 600,- (twee punten liquidatietarief à € 300,-).
SchadevergoedingsmaatregelNu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder primair impliciet subsidiair bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 17.311,76, ten behoeve van [slachtoffer].

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 33a, 36f, 37a, 37b, 38e, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding impliciet subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
poging tot doodslag;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
verklaart de verdachte niet strafbaar;
ontslaat verdachte ter zake van alle rechtsvervolging;
gelast
de terbeschikkingstelling van verdachteen
beveelt dat de terbeschikkinggestelde van
overheidswege zal worden verpleegd;
veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van
€ 15.000,00 (vijftienduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 augustus 2013;
veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van
€ 140,00 (honderdveertig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 augustus 2013;
veroordeelt verdachte tot betaling aan benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van
€ 1.638,00 (zestienhonderdachtendertig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 november 2013;
veroordeelt verdachte tot betaling aan benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van
€ 533,67 (vijfhonderddrieëndertig euro en 67 cent);
veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op
€ 600,- (zeshonderd euro),alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
legt de
maatregelop dat veroordeelde verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 17.311,67 (zeventienduizenddriehonderdelf euro 67 cent)ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de tijd van 121 dagen zal worden toegepast, en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente als vermeld;
bepaalt dat als veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als veroordeelde aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
verklaart verbeurd de op de beslaglijst genoemde inbeslaggenomen voorwerpen (messen), genummerd onder 1 en 2.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D.M. Thierry, voorzitter,
mrs. E.A.G.M. van Rens en E.C.M. Bouman, rechters
in tegenwoordigheid van mr. K.K. Paap, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 februari 2014.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1524-2013156760, van de regiopolitie Haaglanden, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 261).
2.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 10 augustus 2013, blz. 179.
3.Proces-verbaal ter terechtzitting van 30 januari 2014, verklaring van verdachte.
4.Proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 10 augustus 2013, blz. 202.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 11 augustus 2013, blz. 218.
6.Een geschrift, zijnde een geneeskundige verklaring, d.d. 18 augustus 2013, blz. 240.
7.Een geschrift, zijnde een rapport van het NFI d.d. 26 september 2013, blz.15.
8.Proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 10 augustus 2013, blz. 202.
9.Proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 10 augustus 2013, blz. 206.
10.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 11 augustus 2013, blz. 217.
11.Proces-verbaal ter terechtzitting van 30 januari 2014, verklaring van verdachte.
12.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 10 augustus 2013, blz. 180.
13.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 10 augustus 2013, blz. 181.
14.Processen-verbaal van verhoor verdachte d.d. 10 en 11 augustus 2013, resp. blz. 181 en 250; proces-verbaal ter terechtzitting van 30 januari 2014, verklaring van verdachte.
15.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 25 oktober 2013, blz. 249.
16.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 10 augustus 2013, blz. 180.
17.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 11 augustus 2013, blz. 216.
18.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 10 augustus 2013 blz. 181.
19.Proces-verbaal ter terechtzitting van 30 januari 2014, verklaring van verdachte.