ECLI:NL:RBDHA:2014:2314
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Tijdigheid van overdrachtsbesluit in asielprocedure en risico op onttrekking
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 24 februari 2014 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd aan een vreemdeling. De vreemdeling, die in Nederland asiel had aangevraagd, was op 6 februari 2014 in bewaring gesteld op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had op 13 februari 2014 een overdrachtsbesluit genomen, waartegen de vreemdeling bezwaar maakte. Hij stelde dat het besluit niet tijdig was genomen en dat er geen significant risico op onttrekking bestond.
De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling niet in zijn standpunt kon worden gevolgd. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris op goede gronden had kunnen concluderen dat er sprake was van een significant risico op onttrekking. De vreemdeling had immers geen vaste woon- of verblijfplaats en beschikte niet over voldoende middelen van bestaan. Bovendien had hij onjuiste of tegenstrijdige gegevens verstrekt met betrekking tot zijn identiteit en nationaliteit.
De rechtbank overwoog verder dat de vreemdeling na zijn aanhouding op 28 januari 2014 een asielverzoek had ingediend, dat hij op 12 februari 2014 introk. De rechtbank stelde vast dat er geen termijn was vastgesteld in de Dublinverordening voor het nemen van een overdrachtsbesluit, waardoor de staatssecretaris niet in gebreke was gebleven. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Tevens werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd.