In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 februari 2014 uitspraak gedaan in een verzoek om kinderalimentatie. De vrouw heeft verzocht om de kinderalimentatie met ingang van 1 juni 2013 vast te stellen op € 250,-- per maand. De man heeft verweer gevoerd tegen de ingangsdatum en de hoogte van de bijdrage. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], bij de vrouw woont en dat de man erkent de vader te zijn. De rechtbank heeft de ingangsdatum van de kinderalimentatie vastgesteld op 1 januari 2014, omdat de man heeft aangetoond dat hij sinds de beëindiging van de relatie substantieel heeft bijgedragen aan de kosten van de minderjarige.
Bij de beoordeling van de behoefte aan kinderalimentatie heeft de rechtbank gekeken naar het welvaartsniveau ten tijde van het samenleven van partijen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen € 5.800,-- per maand bedroeg. De behoefte van de minderjarige is vastgesteld op € 724,-- per maand, na indexering naar 2014. De rechtbank heeft de draagkracht van beide ouders berekend en vastgesteld dat de man een bijdrage van € 336,-- per maand zou moeten betalen, maar heeft deze gemaximeerd tot de door de vrouw verzochte € 250,-- per maand.
De man heeft verzocht om rekening te houden met zijn financiële verplichtingen, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat zijn draagkracht, zelfs na rekening te houden met deze verplichtingen, nog steeds hoger is dan de door de vrouw verzochte bijdrage. De rechtbank heeft het beroep van de man op de aanvaardbaarheidstoets afgewezen en de proceskosten gecompenseerd. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en iedere partij draagt zijn eigen proceskosten.