In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 februari 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. W.N. van der Voet, en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door C. Schravensande. De zaak betreft de intrekking van een WIA-aanvraag door eiseres en de gevolgen daarvan voor een eerder genomen besluit van 11 juli 2012, waarin werd gesteld dat de aanvraag te laat was ingediend. Eiseres had op 11 juni 2012 een WIA-uitkering aangevraagd, maar deze aanvraag was 358 dagen te laat. De rechtbank oordeelt dat de intrekking van de WIA-aanvraag niet leidt tot het van rechtswege vervallen van het besluit van 11 juli 2012, zoals verweerder had betoogd. De rechtbank stelt vast dat het gesloten stelsel van bestuursrechtelijke besluitvorming in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de weg staat aan de opvatting van verweerder. De rechtbank benadrukt het belang van rechtszekerheid en de noodzaak van duidelijkheid in de besluitvorming voor betrokkenen, inclusief derde-belanghebbenden. De rechtbank oordeelt dat de brief van 1 augustus 2013, waarin verweerder de intrekking van de WIA-aanvraag bevestigt, moet worden aangemerkt als een appellabel besluit. Eiseres had derhalve recht op bezwaar tegen dit besluit, dat ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard door verweerder. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het besluit van 18 november 2013 en verklaart het bezwaar ongegrond. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres en dient het betaalde griffierecht te worden vergoed.