In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 21 februari 2014 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een asielprocedure. Verzoekster, een Nigeriaanse vrouw, had op 22 januari 2014 een asielaanvraag ingediend, nadat zij zich op 16 december 2013 had gemeld in het Asielzoekerscentrum Ter Apel. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) had haar aanvraag op 28 januari 2014 afgewezen, met het argument dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van haar asielaanvraag op basis van de eerdere aanvragen die zij daar had ingediend. Verzoekster betwistte de toepasselijkheid van de oude Dublinverordening (Vo 343/2003) en stelde dat de nieuwe Dublinverordening (Vo 604/2013) van toepassing was, omdat haar formele aanvraag na de inwerkingtreding van deze verordening was ingediend.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de nieuwe verordening van toepassing was, omdat de asielaanvraag op 22 januari 2014 was ingediend, en dat het bestreden besluit van de IND op een onjuiste wettelijke grondslag was gebaseerd. De voorzieningenrechter vernietigde het besluit van de IND en droeg hen op een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moest worden met de uitspraak. Tevens werd de IND veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van verzoekster, die waren begroot op € 487,00. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat het beroep gegrond werd verklaard.
Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor de IND om zorgvuldig om te gaan met de toepasselijkheid van de Dublinverordeningen en de rechten van asielzoekers, vooral in situaties waarin er sprake is van eerdere aanvragen in andere EU-lidstaten. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 21 februari 2014.