In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 februari 2014 uitspraak gedaan over het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van drie minderjarigen, ingediend door de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden. De minderjarigen, kinderen van [A] en [B], verblijven bij de moeder, die samen met de vader het ouderlijk gezag uitoefent. De kinderrechter had eerder op 13 januari 2014 de ondertoezichtstelling van de minderjarigen verlengd, maar de zaak werd opnieuw behandeld op 3 februari 2014. Bureau Jeugdzorg stelde dat er sprake was van loyaliteitsproblematiek en dat de moeder onvoldoende inzicht had in de gevolgen van haar houding ten opzichte van de vader. De vader steunde het verzoek tot verlenging, maar de moeder was van mening dat de minderjarigen rust nodig hadden en dat hulpverlening door een gezinsvoogd hen onder druk zou zetten.
De rechtbank overwoog dat de echtscheidingsproblematiek tussen de ouders spanningen bij de minderjarigen had veroorzaakt en dat de ouders niet in staat waren om de belangen van de minderjarigen voorop te stellen. De rechtbank concludeerde dat de ondertoezichtstelling niet haalbaar was, gezien de beperkte middelen van de ouders en het gebrek aan effectieve hulpverlening. De rechtbank oordeelde dat de fysieke veiligheid van de minderjarigen bij de moeder gewaarborgd was, maar dat de loyaliteitsconflicten voortkwamen uit de relatieproblemen van de ouders. Uiteindelijk werd het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen, omdat de gronden voor ondertoezichtstelling niet voldoende aanwezig waren.
De beschikking werd gegeven door de kinderrechters J.M. Ghrib, P. de Haan en C.L. Strop, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting. Van deze beschikking kan binnen drie maanden hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Den Haag.