In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 19 februari 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en [gedaagde] over de aanvangshuurprijs van een huurwoning. [eiser] had met [gedaagde] een huurovereenkomst gesloten voor een woning met een aanvangshuurprijs van € 960,- per maand, maar [gedaagde] had een verzoek ingediend bij de huurcommissie om de huurprijs te toetsen. De huurcommissie oordeelde dat de redelijke huurprijs € 457,48 per maand was, wat leidde tot de vordering van [eiser] om deze uitspraak te vernietigen en de aanvangshuurprijs te handhaven.
De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de huurcommissie [gedaagde] terecht ontvankelijk heeft verklaard in zijn verzoek. De kantonrechter oordeelde dat de bepalingen in de huurovereenkomst, waarin [gedaagde] afstand deed van zijn recht om de huurprijs te laten toetsen, niet in strijd zijn met dwingend recht. De rechter verwees naar de uitspraak van het EHRM van 2 juli 2013, waarin het Nederlandse woningwaarderingsstelsel werd besproken. De kantonrechter concludeerde dat het woningwaarderingsstelsel niet in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM en dat de belangen van huurders en verhuurders in deze context gerechtvaardigd zijn.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter de aanvangshuurprijs vastgesteld op € 457,48 per maand, zoals door de huurcommissie was bepaald, en heeft hij de vorderingen van [eiser] afgewezen. Tevens werd [eiser] veroordeeld tot betaling van € 2.512,60 aan [gedaagde] voor onverschuldigd betaalde huur over de maanden mei tot en met september 2013. De kosten van de procedure werden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 60,-. Dit vonnis is uitgesproken door kantonrechter mr. F.J. Verbeek.