Uitspraak
Rechtbank den haag
1.[eiseres],
[eiser],
1.[gedaagde 1],
[gedaagde 2],
Rechtbank Den Haag
Op 10 januari 2014 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee buren, [eiseres] c.s. en [gedaagde 1] c.s., die in een conflict verwikkeld zijn geraakt over overlast en hinder. De eisers, [eiseres] c.s., hebben [gedaagde 1] c.s. op 26 november 2013 gedagvaard en vorderden onder andere een verbod op het gluren naar hen, het lasterlijk parkeren van voertuigen, schelden, en het veroorzaken van overlast door hun buitenlamp en het natspuiten van de straat. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de vorderingen van [eiseres] c.s. niet toewijsbaar zijn, omdat de gestelde gedragingen niet onrechtmatig zijn en onvoldoende onderbouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de hinder die [eiseres] c.s. ervaren niet voldoende is om de vorderingen te rechtvaardigen.
In reconventie hebben [gedaagde 1] c.s. ook vorderingen ingesteld tegen [eiseres] c.s., waaronder een verbod om hun perceel te betreden en het blokkeren van hun uitrit. De rechtbank heeft ook deze vorderingen afgewezen, omdat ze onvoldoende onderbouwd waren. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de onmin tussen partijen voortkomt uit incidenten die zich in 2010 hebben voorgedaan, en dat de huidige vorderingen niet voldoende zijn om tot een toewijzing te komen.
De rechtbank heeft beide partijen in de kosten van de procedure veroordeeld, waarbij [eiseres] c.s. als de in het ongelijk gestelde partij zijn aangemerkt. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende onderbouwing van vorderingen in kort geding procedures en de noodzaak om onrechtmatig handelen aan te tonen.