ECLI:NL:RBDHA:2014:192

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 januari 2014
Publicatiedatum
10 januari 2014
Zaaknummer
C/09/455034 / KG ZA 13-1333
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenruzie tussen overburen met vorderingen in kort geding

Op 10 januari 2014 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee buren, [eiseres] c.s. en [gedaagde 1] c.s., die in een conflict verwikkeld zijn geraakt over overlast en hinder. De eisers, [eiseres] c.s., hebben [gedaagde 1] c.s. op 26 november 2013 gedagvaard en vorderden onder andere een verbod op het gluren naar hen, het lasterlijk parkeren van voertuigen, schelden, en het veroorzaken van overlast door hun buitenlamp en het natspuiten van de straat. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de vorderingen van [eiseres] c.s. niet toewijsbaar zijn, omdat de gestelde gedragingen niet onrechtmatig zijn en onvoldoende onderbouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de hinder die [eiseres] c.s. ervaren niet voldoende is om de vorderingen te rechtvaardigen.

In reconventie hebben [gedaagde 1] c.s. ook vorderingen ingesteld tegen [eiseres] c.s., waaronder een verbod om hun perceel te betreden en het blokkeren van hun uitrit. De rechtbank heeft ook deze vorderingen afgewezen, omdat ze onvoldoende onderbouwd waren. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de onmin tussen partijen voortkomt uit incidenten die zich in 2010 hebben voorgedaan, en dat de huidige vorderingen niet voldoende zijn om tot een toewijzing te komen.

De rechtbank heeft beide partijen in de kosten van de procedure veroordeeld, waarbij [eiseres] c.s. als de in het ongelijk gestelde partij zijn aangemerkt. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende onderbouwing van vorderingen in kort geding procedures en de noodzaak om onrechtmatig handelen aan te tonen.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/455034 / KG ZA 13-1333
Vonnis in kort geding van 10 januari 2014
in de zaak van

1.[eiseres],

2.
[eiser],
beiden wonende te [woonplaats],
eisers in conventie, verweerders in reconventie,
advocaat mr. R. Müller te Alphen aan den Rijn,
tegen:

1.[gedaagde 1],

2.
[gedaagde 2],
beiden wonende te [woonplaats],
gedaagden in conventie, eisers in reconventie,
advocaat mr. E. Sloos te Delft.
Eisers in conventie, verweerders in reconventie, worden hierna aangeduid als ‘[eiseres]’ en ‘[eiser]’, dan wel - gezamenlijk - als ‘[eiseres] c.s.’.
Gedaagden in conventie, eisers in reconventie, worden hierna aangeduid als ‘[gedaagde 1]’ en ‘[gedaagde 2]’, dan wel - gezamenlijk - als ‘[gedaagde 1] c.s.’.

1.Het procesverloop

[eiseres] c.s. hebben [gedaagde 1] c.s. op 26 november 2013 doen dagvaarden om op 17 december 2013 te verschijnen ter zitting van de voorzieningenrechter van deze rechtbank. De zaak is op die datum behandeld en pro forma aangehouden tot 24 december 2013 om partijen in de gelegenheid te stellen het starten van een mediationtraject in overweging te nemen. Bij faxberichten van 23 december 2013 en 24 december 2013 hebben de raadslieden gevraagd vonnis te wijzen. Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten in conventie en in reconventie

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 17 december 2013 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiseres] c.s. en [gedaagde 1] c.s. wonen in de [adres] en zijn overburen.

3.Het geschil in conventie en in reconventie

3.1.
In conventie vorderen [eiseres] c.s., zakelijk weergegeven,
- [gedaagde 1] c.s. te verbieden om
I. te gluren naar [eiseres] c.s., hun kinderen of hun bezoekers;
II. lasterlijk te parkeren voor de woning van [eiseres] c.s.;
III. te schelden naar [eiseres] c.s., hun kinderen of hun bezoekers;
IV. hun buitenlamp meer licht te laten verspreiden dan 700 Lumen;
V. op hinderlijke wijze de straat en de auto’s van [eiseres] c.s. en / of hun bezoekers nat te spuiten;
een en ander op straffe van dwangsommen, en
- [gedaagde 1] c.s. te veroordelen aan [eiseres] c.s. te betalen een voorschot ad € 1.000,-- op
vergoeding van immateriële schade.
3.2.
Daartoe voeren [eiseres] c.s. aan dat [gedaagde 1] c.s. jegens hen onrechtmatig handelen door stelselmatig te zorgen voor overlast zoals in het petitum van de dagvaarding onder I bedoeld en hiervoor onder I. tot en met IV. weergegeven. Door dit handelen is sprake van inbreuk op hun woongenot. [gedaagde 1] c.s. dienen zich van bedoeld handelen te onthouden. Vanwege dit handelen, dat wordt ervaren als ‘getreiter’, ondervinden [eiseres] c.s. immateriële schade. [gedaagde 1] c.s. zijn voor die schade aansprakelijk.
3.3.
[gedaagde 1] c.s. voeren gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden
besproken.
3.4.
In reconventie vorderen [gedaagde 1] c.s., zakelijk weergegeven,
- [eiseres] c.s. te verbieden om
I. de uitrit van het perceel van [gedaagde 1] c.s. te blokkeren of die uitrit naar de openbare weg te bemoeilijken;
II. het perceel van [gedaagde 1] c.s. te betreden;
III. zich binnen een straal van twee meter van [gedaagde 1] c.s. te begeven en om zich op enigerlei wijze tot [gedaagde 1] c.s. te richten;
IV. zich binnen een straal van 500 meter vanaf de woning van [gedaagde 1] c.s. op enigerlei wijze jegens buurtbewoners onheus, discriminerend, onredelijk, grievend, onjuist, beledigend, smadelijk of anderszins onrechtmatig over [gedaagde 1] c.s. uit te laten;
V. het perceel van [gedaagde 1] c.s. te vervuilen of te beschadigen;
een en ander op verbeurte van een dwangsommen;
- [eiseres] c.s. te veroordelen tot betaling aan [gedaagde 1] c.s. van een voorschot op de vergoeding van immateriële schade ad € 1.500,-- en
- [eiseres] c.s. te veroordelen tot betaling aan [gedaagde 1] c.s. van een voorschot op de vergoeding van materiële schade ad € 2.068,90.
3.5.
Daartoe voeren [gedaagde 1] c.s. aan dat [eiseres] c.s. jegens hen onrechtmatig handelen door stelselmatig voor overlast te zorgen zoals in het petitum van de eis in reconventie onder I. tot en met V. bedoeld en hiervoor weergegeven. Die overlast dient te worden beëindigd. Voorts heeft [gedaagde 2] naar aanleiding van een handgemeen op 3 april 2010 aangifte gedaan van mishandeling door [eiseres]. Door dit voorval ondervindt [gedaagde 2] immateriële schade. [eiseres] c.s. zijn voor deze schade aansprakelijk. Voorts is sprake van materiële schade. Korte tijd na het handgemeen is [eiseres] bedreigend op de auto van [gedaagde 2] afgelopen. [gedaagde 2] is daarop met haar auto in allerijl achteruitrijdend gevlucht. Daarbij is schade aan de auto opgetreden. Ook heeft [eiseres] met haar broer op 23 juni 2010 dan wel 26 juni 2010 schade toegebracht aan de voordeur van [gedaagde 1] c.s. Zij hebben dit als zodanig erkend, zoals blijkt uit de door [eiseres] c.s. overgelegde producties (3, 4 en 5). [eiseres] c.s. zijn voor bedoelde schade aansprakelijk.
3.6.
[eiseres] c.s. voeren gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal
worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil in conventie en in reconventie

4.1.
Allereerst verdient opmerking dat op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting de bron van alle thans bestaande onmin tussen partijen gelegen is in gebeurtenissen in 2010. Rond de jaarwisseling 2009-2010 hebben [gedaagde 1] c.s. aanstoot genomen aan vuurwerkrestanten die in hun tuin en bij hun voordeur terecht zijn gekomen. Naar aanleiding daarvan zijn spanningen tussen partijen ontstaan, hetgeen met name medio 2010 heeft geresulteerd in een aantal incidenten. In de nasleep van deze incidenten vorderen partijen thans (2013) over en weer dat de wederpartij zich van bepaalde gedragingen onthoudt.
in conventie
4.2.
De vordering om [gedaagde 1] c.s. te verbieden om vanuit hun woning de blik te richten op [eiseres] c.s., hun kinderen of hun bezoekers kan niet worden toegewezen omdat dit handelen als zodanig in beginsel niet onrechtmatig is. [eiseres] c.s. hebben geen omstandigheden aangevoerd die in het onderhavige geval tot een ander oordeel kunnen leiden. Het enkele feit dat zij de blikken van [gedaagde 1] c.s. als hinderlijk ervaren is daartoe onvoldoende.
4.3.
De vordering om [gedaagde 1] c.s. te verbieden om hun voertuigen lasterlijk te parkeren voor de woning van [eiseres] c.s. is te onbepaald om voor toewijzing in aanmerking te komen. Dat [gedaagde 1] c.s. geregeld hun voertuigen daar hebben geparkeerd kan door [eiseres] c.s. als hinderlijk worden ervaren, maar is - nu daar geen sprake is van een parkeerverbod - als zodanig niet onrechtmatig. Dat geldt ook voor het geval [eiseres] c.s. hun bezwaren baseren op de voor bouwafval bedoelde container die [gedaagde 1] c.s. medio juni 2010 voor een beperkte periode op de bedoelde parkeerplaats hebben gestald. Uit de stukken blijkt immers dat [gedaagde 1] c.s. daartoe van de gemeente een vergunning hebben gekregen.
4.4.
Ter onderbouwing van de vordering om [gedaagde 1] c.s. te verbieden om naar [eiseres] c.s., hun kinderen of hun bezoekers te schelden, hebben [eiseres] c.s. onvoldoende aangevoerd om deze vordering voor toewijzing in aanmerking te laten komen. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting komt niet naar voren dat de gestelde onheuse bejegening van de kant van [gedaagde 1] c.s. meer dan incidenteel is.
4.5.
Ook met betrekking tot de vordering om [gedaagde 1] c.s. te verbieden om de aan de gevel van hun woning geplaatste buitenlamp meer dan 700 Lumen aan licht te laten verspreiden hebben [eiseres] c.s. onvoldoende gesteld voor toewijzing van de vordering. Het enkele feit dat de lichtsterkte van deze lamp door [eiseres] c.s. als overmatig wordt ervaren en het gegeven dat er voor [gedaagde 1] c.s. effectievere middelen zijn om ongewenst nachtelijk bezoek te voorkomen zijn daartoe althans onvoldoende.
4.6.
De vordering om [gedaagde 1] c.s. te verbieden om de tussen partijen gelegen straat nat te spuiten komt eveneens niet voor toewijzing in aanmerking. Daartoe hebben [eiseres] c.s. onvoldoende gesteld. Het al dan niet geregeld en al dan niet langdurig bespuiten van de straat is als zondanig niet onrechtmatig. [eiseres] c.s. stellen aan hun voertuigen schade te hebben ondervonden als gevolg van de steenslag die door het spuiten wordt veroorzaakt, evenwel zonder dit verwijt te concretiseren op een bepaalde datum of te onderbouwen met (bijvoorbeeld) een aangifte bij de politie of een schademelding bij een verzekeraar. De overgelegde foto’s kunnen daartoe in ieder geval niet dienen, nu daaruit niets is op te maken over de reikwijdte en de frequentie - wat daar ook van zij - van het spuitgedrag van [gedaagde 1] c.s. Dat bezoekers van [eiseres] c.s. door [gedaagde 1] c.s. zijn natgespoten is niet gesteld of gebleken.
4.7.
[eiseres] c.s. baseren hun vordering tot vergoeding van immateriële schade op derving van hun woongenot als gevolg van, door [gedaagde 1] c.s. veroorzaakt, aantasting van de persoon (schelden) en inbreuken op de persoonlijke levenssfeer (gluren, auto parkeren pal voor de deur van [eiseres] c.s.). Zij wijzen daartoe op een citaat uit het vonnis van 14 september 2011, waarin de kantonrechter in Heerenveen overweegt dat derving van woongenot onder omstandigheden voor vergoeding in aanmerking komt en dat dit nadeel slechts voor vergoeding in aanmerking komt als sprake is van de in artikel 6:106 BW genoemde gevallen, zoals aantasting in de persoon door ernstige inbreuken in de persoonlevenssfeer. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot het schelden, gluren en parkeergedrag aan de zijde van [gedaagde 1] c.s. is van dergelijke inbreuken in het onderhavige geval echter geen sprake. Ook de vordering tot vergoeding van immateriële schade komt daarom niet voor toewijzing in aanmerking.
4.8.
[eiseres] c.s. zullen als de in het ongelijk gesteld partij worden veroordeeld in de kost van de procedure, alsmede (deels voorwaardelijk) in de nakosten, zoals gevorderd.
in reconventie
4.9.
[gedaagde 1] c.s. stellen dat de bij hun woning behorende uitrit “veelal” wordt geblokkeerd door auto’s van [eiseres] c.s. Van die zijde wordt dit gemotiveerd betwist met de veronderstelling dat de vordering om hen te verbieden de uitrit te blokkeren te maken heeft met een voorval waarin drie voertuigen van [gedaagde 1] c.s. voor de woning van [eiseres] c.s. stonden geparkeerd, als gevolg waarvan [eiseres] c.s. hun auto bij de uitrit [gedaagde 1] c.s. hebben geparkeerd. Nu [gedaagde 1] c.s. op dit punt voor het overige niets hebben aangevoerd, moet worden aangenomen dat die blokkade incidenteel is geweest. De vordering van [gedaagde 1] c.s. daarom wegens gebrek aan onderbouwing niet voor toewijzing in aanmerking.
4.10.
Ook de vordering om [eiseres] c.s. te verbieden om het perceel van [gedaagde 1] c.s. te betreden is onvoldoende onderbouwd. Behalve het incident aan de voordeur medio 2010 maken [gedaagde 1] c.s. geen melding van andere gevallen waarin [eiseres] c.s. zonder toestemming hun perceel hebben betreden. Mede gelet op de stelling van [eiseres] c.s. dat zij geen behoefte hebben om dit perceel te betreden bestaat daarom onvoldoende aanleiding het bedoelde verbod uit te spreken.
4.11.
Voor een locatie- en contactverbod zoals door [gedaagde 1] c.s. is gevorderd is, gelet op het ingrijpende karakter daarvan, slechts plaats wanneer de veiligstelling van hun persoonlijke vrijheid tegen inbreuken daarop door [eiseres] c.s. op geen andere wijze te bereiken is. Mede gelet op de melding van [eiseres] c.s. dat zij geen enkele behoefte hebben aan contact met [gedaagde 1] c.s. is daarvan in het onderhavige geval geen sprake. Er bestaat daarom geen grond voor toewijzing van deze vordering.
4.12.
De vordering om [eiseres] c.s. te verbieden om zich binnen een straal van 500 meter vanaf de woning van [gedaagde 1] c.s. op de in de reconventie eis bedoelde wijze over [gedaagde 1] c.s. uit te laten is te onbepaald (onder meer: “onheus”, “onredelijk” en “onjuist”) en zonder nadere toelichting van de vordering, die ontbreekt, tegelijkertijd te verstrekkend en ingrijpend om voor toewijzing in aanmerking te komen.
4.13.
De vordering [eiseres] c.s. te verbieden om het perceel van [gedaagde 1] c.s. te beschadigen is niet onderbouwd en ontbeert daarom grondslag. Als onderbouwing van de vordering [eiseres] c.s. te verbieden om dit perceel te vervuilen wordt aangegeven dat [eiseres] c.s. meerdere keren vuurwerk hebben afgestoken op het perceel van [gedaagde 1] c.s. Deze vordering houdt klaarblijkelijk verband met de oudejaarsavond van 2009. Nadien opgetreden vervuiling door vuurwerk van [eiseres] c.s. is niet door [gedaagde 1] c.s. gesteld. In zoverre lijkt ook op dit punt slechts sprake te zijn geweest van een incident en bestaat geen aanleiding om bedoeld verbod uit te spreken.
4.14.
De vordering tot vergoeding van immateriële schade baseren [gedaagde 1] c.s. op het handgemeen tussen [eiseres] en [gedaagde 2] medio juni 2010 en de hinder die [gedaagde 2] daar dagelijks nog van ondervindt als gevolg van, naar [gedaagde 1] c.s. stellen, bij dit incident opgelopen lichamelijk letsel en door de angst voor herhaling. In verband daarmee wordt als volgt overwogen. Uit de als productie 15 door [gedaagde 1] c.s. overgelegde brief van 21 maart 2012 van het arrondissementsparket ’s-Gravenhage is op te maken dat [eiseres] op 1 maart 2012 voor haar aandeel bij de bedoelde schermutseling strafrechtelijk is veroordeeld, onder meer tot een maatregel van schadevergoeding ter hoogte van € 100,--. Naar het zich laat aanzien heeft de rechtbank bij die veroordeling het element van schade bij [gedaagde 2] in de overwegingen betrokken en heeft de rechtbank zich daarover uitgesproken. Of de thans civielrechtelijk gevorderde schadevergoeding ziet op andere schade dan die, tot vergoeding waarvan [eiseres] reeds is veroordeeld, is niet gesteld of gebleken. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, komt deze vordering daarom niet voor toewijzing in aanmerking. Dat [eiseres] voor haar optreden bij bedoeld handgemeen strafrechtelijk is veroordeeld maakt dat niet anders.
4.15.
[eiseres] c.s. erkennen betrokken te zijn geweest bij het incident bij de voordeur van [gedaagde 1] c.s. medio 2010, maar betwisten gemotiveerd dat bij die gelegenheid schade aan deze deur is opgetreden en dat, zo al van schade sprake is, die schade door hun toedoen is ontstaan. Zij betwisten voorts dat – anders [gedaagde 1] c.s. stellen – de voordeur met het oog op reparatie is verwijderd en tijdelijk gebruik is gemaakt van een vervangende deur. Ook de gestelde betrokkenheid bij het tot stand komen van schade aan de auto van [gedaagde 1] c.s. wordt door [eiseres] c.s. gemotiveerd betwist. Een en ander leidt tot het oordeel dat [gedaagde 1] c.s. de gestelde aansprakelijkheid van [eiseres] c.s. voor de schade aan deur en auto hier niet aannemelijk hebben gemaakt. Voor het vaststellen van die aansprakelijkheid is nadere bewijsvoering nodig. Daarvoor is in kort geding echter geen plaats.
4.16.
[gedaagde 1] c.s. worden als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt [eiseres] c.s. in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van [gedaagde 1] c.s. begroot op € 1.658,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 842,-- aan griffierecht;
- veroordeelt [eiseres] c.s. tevens in de nakosten, forfaitair begroot op € 131,-- aan salaris advocaat, te vermeerderen met € 68,-- aan salaris en met de explootkosten gemaakt voor de betekening van dit vonnis indien tot betekening wordt overgegaan, deze kosten te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf een week na betekening van dit vonnis;
- verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt [gedaagde 1] c.s. in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van [eiseres] c.s. begroot op € 408,-- aan salaris advocaat en nihil aan griffierecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Alwin en in het openbaar uitgesproken
op 10 januari 2014.