Uitspraak
Rechtbank Den Haag
1.Het onderzoek ter terechtzitting
2.De tenlastelegging
3.Bewijsoverwegingen
4.De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel
5.Beslissing
[aangeefster]af;
Rechtbank Den Haag
In de zaak van de verdachte, die op 30 januari 2014 voor de Rechtbank Den Haag stond, werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten, waardoor er geen sprake kon zijn van medeplegen. De feiten betroffen een incident op 9 augustus 2012, waarbij de verdachte en de medeverdachten betrokken waren bij handelingen jegens de aangeefster. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet op de hoogte was van de seksuele bedoelingen van de medeverdachten en dat zijn handeling, het knijpen in de bil van de aangeefster, niet als ontuchtige handeling kon worden gekwalificeerd. De rechtbank achtte de verklaringen van de verdachte geloofwaardig en sprak hem vrij van het ten laste gelegde feit. Tevens werd de vordering van de benadeelde partij afgewezen, omdat de verdachte was vrijgesproken. De rechtbank veroordeelde de benadeelde partij in de kosten van de verdediging van de ouders van de verdachte, die tot op heden op nihil zijn begroot.