In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 februari 2014 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige. De minderjarige, geboren in 2007, is onder toezicht gesteld van de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland. De vader van de minderjarige is verdachte in de moord op de moeder, die onder verdachte omstandigheden om het leven is gekomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voor de uithuisplaatsing van de minderjarige geen voldoende gronden aanwezig zijn, ondanks de zorgen die er zijn over de opvoeding en de ontwikkeling van de minderjarige. De rechtbank heeft overwogen dat de minderjarige tot de uithuisplaatsing in november 2013 een stabiel en veilig opvoedingsklimaat heeft gehad bij de vader en de stiefmoeder. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de minderjarige nu in zijn vertrouwde omgeving moet blijven, in plaats van opnieuw te worden overgeplaatst, wat schadelijk zou zijn voor zijn ontwikkeling. De rechtbank heeft het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing afgewezen en de minderjarige onder toezicht gesteld tot 11 november 2014.