ECLI:NL:RBDHA:2014:188

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 januari 2014
Publicatiedatum
9 januari 2014
Zaaknummer
C-09-398149 - HA ZA 11-2004
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid provincie voor schade aan woning door aanleg duiker zonder vergunning

In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag werd behandeld, stond de aansprakelijkheid van de Provincie Zuid-Holland centraal. De eiseres, een woningbezitster, stelde dat scheurvorming aan haar woonboerderij was veroorzaakt door de aanleg van een duiker door de provincie, zonder dat hiervoor een vergunning was verkregen. De rechtbank had eerder in een tussenvonnis van 31 oktober 2012 al geoordeeld dat de schade aan de woning waarschijnlijk het gevolg was van deze aanleg. De provincie werd toegelaten tot het leveren van tegenbewijs, wat leidde tot een deskundigenonderzoek door Witteveen + Bos. Dit onderzoek concludeerde dat de aanleg van de duiker geen significante invloed had op het waterpeil in de hoofdwatergang en daarmee op de grondwaterstand onder de woning van de eiseres.

De rechtbank oordeelde echter dat de provincie niet geslaagd was in het leveren van tegenbewijs. De rechtbank stelde vast dat de in augustus 2009 geconstateerde schade aan de woning inderdaad was veroorzaakt door de aanleg van de duiker. De rechtbank overwoog dat de provincie had moeten inlichten over de aanleg van de duiker, zodat de eiseres maatregelen had kunnen nemen om de schade te voorkomen. De rechtbank concludeerde dat de provincie schadeplichtig was, maar dat er ook sprake was van eigen schuld aan de zijde van de eiseres, omdat zij zelf het waterpeil had moeten bewaken. De rechtbank bepaalde dat de schadevergoeding met 25% moest worden verminderd wegens deze eigen schuld.

De zaak werd vervolgens aangehouden voor verdere behandeling van de schadevergoeding, waarbij de eiseres producties had overgelegd ter onderbouwing van haar schade. De rechtbank hield iedere verdere beslissing aan en verwees de zaak naar de rol van 5 februari 2014 voor een antwoordakte van de provincie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/398149 / HA ZA 11-2004
Vonnis van 8 januari 2014
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. drs. S.A.P. van den Berg te Den Haag,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
PROVINCIE ZUID-HOLLAND,
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. J.J. Jacobse te Middelburg.
Partijen zullen hierna [eiseres] en de provincie genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 1 mei 2013;
  • de brief van de rechtbank aan mr. Jacobse van 25 oktober 2013;
  • de akte indienen deskundigenrapportage van de provincie van 4 september 2013, met producties;
  • de antwoordakte van [eiseres] van 2 oktober 2013;
  • het tussenvonnis van 20 november 2013, waarbij een verzoek om pleidooi van de provincie is afgewezen.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis van 31 oktober 2012 heeft de rechtbank voorshands de stelling van [eiseres], dat de in augustus 2009 geconstateerde schade (scheurvorming) aan haar woning is veroorzaakt door de aanleg van een duiker door de provincie, bewezen geacht. De provincie is toegelaten tot het leveren van tegenbewijs.
2.2.
In het kader hiervan heeft de provincie een onderzoek laten uitvoeren door het bureau Witteveen + Bos (hierna: W+B), dat van haar bevindingen op 2 september 2013 rapport heeft uitgebracht (productie 2 van de provincie).
2.3.
Dit rapport vermeldt als hoofdonderzoeksvraag het volgende:
“Het hydrologisch onderzoek van Witteveen+Bos richt zich op de mogelijke effecten van de peilverlaging in het bosperceel op de hoogwatervoorziening. De hoofdonderzoeksvraag is of het verlagen van het (grond)waterpeil in het bosperceel leidde tot een zodanige lagere toestroom naar de watergang die als hoogwatervoorziening fungeert voor het pand, en daarmee tot een lager waterpeil in deze hoogwatervoorziening?
2.4.
Ter uitwerking hiervan zijn aan W+B de volgende deelvragen voorgelegd:
a. a) Is het waar dat de voeding van, althans het peil van het (oppervlakte-)water in, de hoogwatervoorziening wordt beïnvloed door de kwel- en grondwaterstroom vanuit het hoger gelegen bos? Zo ja, in welke mate? Zo nee, waar komt het water in de hoogwatervoorziening dan vandaan?
b) Wat zijn de gevolgen voor het peil van het oppervlaktewater van de hoofdwatergang geweest doordat in (een droge periode als) de zomer van 2009 een duiker is aangebracht?
c) Wat zijn de gevolgen voor het peil van het oppervlaktewater van de hoogwatervoorziening geweest doordat in (een droge periode als) de zomer van 2009 een duiker is aangebracht?
d) Kunnen de gevolgen als bedoeld onder b. respectievelijk c. van invloed zijn geweest op het grondwaterpeil in de nabijheid van de woning van [eiseres]? Zo ja, hoe groot is die invloed geweest?
e) Wat zijn de gevolgen van een verlaging van het peil van het oppervlaktewater in het bos als gevolg van het in (een droge periode als) de zomer van 2009 aanbrengen van een duiker, op de stand van het grondwaterpeil in de nabijheid van de woning van [eiseres]? Zo ja, hoe groot is die invloed geweest?
f) Kan een wijziging van het grondwaterpeil in de nabijheid van de (gedeeltelijk op staal gefundeerde) woning van [eiseres] hebben geleid tot de in 2009 opgetreden scheurvorming? Zo ja, kan vastgesteld worden of dat in dit geval ook heeft plaatsgevonden, althans hoe groot de kans dat schade zou zijn opgetreden?
g) Kan, en zo ja met welke mate van zekerheid, worden bepaald of de aanleg van de duiker één van de oorzaken dan wel de enige oorzaak is geweest van de in de woning opgetreden scheurvorming?
h) Hoe groot is de kans dat, indien de duiker niet was aangelegd, er in augustus 2009 in de hoogwatervoorziening toch een lager waterpeil dan het streefpeil zou zijn ontstaan?
i. i) Had, indien de hoogwatervoorziening bijvoorbeeld door middel van een pomp op het streefpeil was gehouden, de schade in (een droge periode als) de zomer van 2009 geheel of gedeeltelijk voorkomen kunnen worden? Zo ja, voor welk deel?
j) Zijn er nog andere omstandigheden die relevant zijn voor onderhavige situatie?
2.5.
De vragen f) en g) heeft W+B niet beantwoord, omdat deze volgens het rapport geen onderdeel uitmaken van de opdracht. De overige vragen heeft W+B als volgt beantwoord:
“Antwoord deelvraag a
Ja, de voeding van de hoogwatervoorziening wordt voor een deel beïnvloed door de kwel- en
grondwaterstroom vanuit het hoger gelegen bos. Voor het kwantificeren van dit effect is een grondwaterstromingsmodel gebruikt waarin de werkelijkheid is vereenvoudigd. Uit de berekening met het grondwatermodel blijkt dat de kwel- en grondwatertoestroom circa 0,5 m3/dag bedraagt. Voor een ander deel wordt de voeding van de hoogwatervoorziening bepaald door de neerslag en verdamping.
(…)
Antwoord deelvraag b
Het aanbrengen van de duiker in de zomer van 2009 heeft geen effect gehad op het oppervlaktewaterpeil van de hoofdwatergang (poldersloot).
(…)
Antwoord deelvraag c
Uit de berekening met het grondwatermodel blijkt dat de kwel- en grondwatertoestroming naar de hoogwatervoorziening met circa 0,05 m3/dag afneemt. Als gevolg daarvan wordt een peildaling van maximaal 5 cm berekend in de hoogwatervoorziening.
(…)
Antwoord deelvraag d
Ja, als gevolg van de peilverlaging in het hoger gelegen bosperceel met 50 cm kan de grondwaterstand onder de woning van [eiseres] met circa 2 á 3 cm zijn gedaald.
(…)
Antwoord deelvraag e
Zie antwoord deelvraag d.
(…)
Antwoord deelvraag h
De zomer van 2009 kende een relatief groot neerslagtekort in vergelijking met voorgaande jaren. Het effect van het neerslagtekort op het peil in de hoogwatervoorziening is met behulp van een waterbalans geanalyseerd. Hieruit blijkt dat het peil in de hoogwatervoorziening met circa 5 á 10 cm kan dalen. De kans is dus aanwezig dat, indien de duiker niet was aangelegd, er in augustus 2009 vanwege droge periode een 5 á 10 cm lager waterpeil dan het streefpeil zou zijn ontstaan.
(…)
Antwoord deelvraag i
Door het inzetten van een pomp kan het waterpeil in de hoogwatervoorziening gereguleerd worden. Met een pomp kan dus het streefpeil worden gehandhaafd. Het is denkbaar dat, indien de schade in het pand door grondwaterstandsdaling zou zijn ontstaan (dat is overigens in het geheel nog niet vastgesteld) de schade voorkomen had kunnen worden door het peil van de hoogwatervoorziening op het streefpeil te houden.
(…)
Antwoord deelvraag j
Andere omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de grondwaterstand in de omgeving van de woning van [eiseres] zijn:
1. het peil in de hoofdwatergang. Volgens Fugro zou het peil in de hoofdwatergang in de zomer van 2009 met ‘enkele decimeters’ zijn uitgezakt. Dit uitzakken van het peil is het gevolg geweest van de droge zomer. De hoofdwatergang wordt niet gevoed met grondwater vanuit het bosperceel. Het plaatsen van de duiker is dus niet van invloed geweest op het peil in de hoofdwatergang. Met het grondwatermodel is het effect bepaald van een peilverlaging van 20 cm in de hoofdwatergang. Hieruit volgt dat dit kan resulteren in een grondwaterstandsverlaging van circa 2 tot 8 cm ter plaatse van de woning van [eiseres];
2. het ‘lek’ zijn van de stuw in de hoogwatervoorziening. Opgemerkt wordt dat, tijdens uitvoering van het onderzoek door Witteveen+Bos, is geconstateerd dat het schot lek is. Er kan water langs het schot vanuit de hoogwatervoorziening naar de (hoofd)poldersloot stromen. Daardoor is het peil in de hoogwatervoorziening gelijk aan het peil in de (hoofd)poldersloot. Dit bleek ook uit de meting van het waterpeil in de hoogwatervoorziening tijdens het veldwerk. Het peil in de hoogwatervoorziening bedroeg in deze meetperiode circa NAP-4,5 m, nagenoeg gelijk aan het zomerpeil in de poldersloot. Indien de door Fugro geconstateerde daling van het peil van de hoogwatersloot optreedt terwijl het schot van de stuw lek is (zoals is geconstateerd) zal het peil in de hoogwatervoorziening dat van de hoofdwatergang (grotendeels) volgen en zal de grondwaterstandsdaling onder het pand groter zijn, dan onder punt 1 is berekend.”
2.5.
Naast dit rapport heeft de provincie nog een brief overgelegd van ir. Th. van Wee van W+B (productie 3 van de provincie) waarin hij commentaar levert op het rapport dat Kooijman van Fugro Geoservices B.V. in opdracht van [eiseres] heeft uitgebracht, op welk rapport de rechtbank haar oordeel als onder 2.1 weergegeven onder andere heeft gebaseerd.
2.6.
De rechtbank acht de provincie niet geslaagd in het aan haar opgedragen tegenbewijs. Hiertoe is het volgende redengevend. In het tussenvonnis van 31 oktober 2012 is onder meer vastgesteld dat ten gevolge van de aanleg van de duiker het waterpeil in het bos circa 75 cm is gezakt. Van dit uitgangspunt is W+B in haar onderzoek afgeweken, nu zij is uitgegaan van een significant kleinere daling van het waterpeil, namelijk 50 cm. Reeds hierom kunnen de bevindingen van W+B met betrekking tot het effect op de grondwaterstand onder de woning van de vermindering van de kwel- en grondwatertoestroom vanaf het bos naar de hoogwatervoorziening niet zonder meer voor juist worden gehouden. Daarnaast valt op dat W+B, naast de eventuele invloed van een neerslagtekort (antwoord op deelvraag h), niet heeft onderzocht of er andere oorzaken dan de aanleg van de duiker zijn aan te wijzen voor de scheurvorming in de woning. Weliswaar heeft W+B bij de beantwoording van deelvraag j gewezen op een daling van het peil in de hoofdwatergang voor de woning, doch uit hetgeen onder 4.5 in het tussenvonnis van 31 oktober 2012 is overwogen volgt dat toen niet is komen vast te staan dat er in 2009 van een speling (van 15 cm) in het waterpeil van de hoofdwatergang sprake is geweest. Niet gebleken is dat W+B op dit punt nader onderzoek heeft verricht. Met betrekking tot het door W+B geconstateerde lek in de stuw van de hoogwatervoorziening is niet is komen vast te staan dat dit lek ook al in 2009 aanwezig was. Het rapport van Kooijman op blz. 8 vermeldt immers onder meer dat bij de inspectie in maart 2012 is waargenomen dat de waterstand in de hoogwatersloot enkele decimeters hoger was dan die in de hoofdwatergang voor de woning, hetgeen erop duidt dat de stuw destijds niet lekte. W+B heeft de juistheid van de waarneming van Kooijman niet bestreden.
2.7.
Het voorgaande leidt ertoe dat thans wordt vastgesteld dat de in augustus 2009 geconstateerde schade (scheurvorming) aan de woning is veroorzaakt door de aanleg van de duiker door de provincie en dat, gelet op hetgeen in het tussenvonnis van 31 oktober 2012 is overwogen en beslist, de provincie schadeplichtig is.
2.8.
In dit tussenvonnis heeft de rechtbank aangekondigd dat er grond bestaat voor een aftrek wegens eigen schuld omdat [eiseres] er geen rekening mee heeft gehouden dat zij zelf het peil van de hoogwatervoorziening diende te bewaken en door het plaatsen van een pomp de schade had kunnen worden voorkomen. Deze omstandigheid heeft naar het oordeel van de rechtbank voor 50% aan het ontstaan van de schade bijgedragen. Aan de aansprakelijkheid van de provincie ligt mede ten grondslag dat zij [eiseres] had behoren in te lichten over de aanleg van de duiker, opdat laatstgenoemde maatregelen had kunnen nemen ter vermijding van het risico op daling van het (grond)waterpeil. Gelet hierop acht de rechtbank een billijkheidscorrectie van 25% op haar plaats, zodat de aftrek wegens eigen schuld van [eiseres] wordt bepaald op 25%.
2.9.
Met betrekking tot de omvang van de schade heeft [eiseres] bij akte houdende eisvermindering producties overgelegd. Hierop kan de provincie bij antwoordakte reageren, zoals ter gelegenheid van de comparitie van 18 september 2012 met partijen is besproken.
2.10.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verwijst de zaak naar de rol van 5 februari 2014 voor antwoordakte aan de zijde van de provincie als bedoeld in rechtsoverweging 2.9;
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H.I.J. Hage en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2014. [1]

Voetnoten

1.type: 1554