In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 3 februari 2014 een beschikking gegeven inzake de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 1997, die onder toezicht was gesteld. Het verzoekschrift was ingediend door de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, met als doel de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen voor de duur van de ondertoezichtstelling, die loopt tot 11 juni 2014. De minderjarige verblijft feitelijk bij haar biologische vader, die met lichamelijke problemen kampt en niet in staat is om de zorg voor haar te dragen. De kinderrechter heeft kennisgenomen van eerdere beschikkingen en de stand van zaken in de hulpverlening.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige lijdt aan een persoonlijkheidsproblematiek met kenmerken van borderline en dat de huidige hulpverlening niet effectief is gebleken. De vader heeft verweer gevoerd tegen de uithuisplaatsing, maar erkent dat de minderjarige hulp nodig heeft. De zus van de minderjarige heeft ook aangegeven dat er hulp nodig is, maar er is onduidelijkheid over de vorm van die hulp.
De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de situatie van de minderjarige zorgwekkend is, aangezien zij niet naar school gaat en er thuis conflicten zijn. De GZ-psycholoog heeft bevestigd dat de minderjarige de noodzakelijke behandeling nodig heeft, die niet kan worden geboden in de huidige thuissituatie. Gezien het ontbreken van andere opties voor passende hulpverlening, heeft de kinderrechter besloten dat uithuisplaatsing in een logeerhuis de enige mogelijkheid is om de minderjarige de benodigde therapeutische behandeling en begeleiding te bieden. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verleend, met de verklaring dat deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad is.