In deze zaak, die op 8 januari 2014 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, vorderde eiser, [eiser], een schadevergoeding van gedaagde, Autobedrijf [gedaagde] Voorburg B.V., wegens misbruik van faillissementsrecht en vergoeding van werkelijk gemaakte proceskosten. Eiser was in dienst bij Garagebedrijf [A], dat op 1 juli 2002 werd overgenomen door de heer [B], die later in faillissement werd verklaard. Eiser stelde dat gedaagde, samen met [B], een plan had om hem buiten de arbeidsrechtelijke bescherming te houden door middel van een faillissementsaanvraag. De rechtbank onderzocht de feiten en oordeelde dat er geen sprake was van misbruik van faillissementsrecht. De rechtbank concludeerde dat de faillissementsaanvraag van [B] niet hoofdzakelijk was gedaan om de werknemersbescherming te omzeilen, maar dat er een reële faillissementssituatie bestond. Eiser's vorderingen werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die op € 3.624,00 werden begroot. De rechtbank benadrukte dat eiser niet onterecht zijn vordering had ingesteld, maar dat de omstandigheden niet voldoende waren om misbruik van faillissementsrecht aan te nemen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde dag.