In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 19 september 2014 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel van een vreemdeling, eiser, die op 4 september 2014 in bewaring was gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, geboren in 1988 en van Marokkaanse nationaliteit, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, die als verweerder optrad. Eiser voerde aan dat de maatregel disproportioneel was en dat er alternatieven beschikbaar waren, zoals een uitnodiging voor een gesprek. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een openbare zitting op 16 september 2014, waar eiser in persoon verscheen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en de verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.
De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris voldoende redenen had om eiser in bewaring te stellen, gezien zijn eerdere veroordelingen en het feit dat hij als ongewenst vreemdeling was verklaard met een inreisverbod van tien jaar. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van disproportioneel handelen en dat de maatregel gerechtvaardigd was. Eiser had ook geen schending van het verdedigingsbeginsel aangetoond, aangezien hij en zijn gemachtigde voldoende gelegenheid hadden gehad om hun standpunten naar voren te brengen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.