ECLI:NL:RBDHA:2014:17339

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 september 2014
Publicatiedatum
17 september 2024
Zaaknummer
AMS 14 / 20317
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel van een vreemdeling met een inreisverbod

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 19 september 2014 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel van een vreemdeling, eiser, die op 4 september 2014 in bewaring was gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, geboren in 1988 en van Marokkaanse nationaliteit, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, die als verweerder optrad. Eiser voerde aan dat de maatregel disproportioneel was en dat er alternatieven beschikbaar waren, zoals een uitnodiging voor een gesprek. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een openbare zitting op 16 september 2014, waar eiser in persoon verscheen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en de verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.

De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris voldoende redenen had om eiser in bewaring te stellen, gezien zijn eerdere veroordelingen en het feit dat hij als ongewenst vreemdeling was verklaard met een inreisverbod van tien jaar. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van disproportioneel handelen en dat de maatregel gerechtvaardigd was. Eiser had ook geen schending van het verdedigingsbeginsel aangetoond, aangezien hij en zijn gemachtigde voldoende gelegenheid hadden gehad om hun standpunten naar voren te brengen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 14/20317
V-nr: [V-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 19 september 2014 in de zaak tussen

[eiser]

geboren op [geboortedatum] 1988, van (gestelde) Marokkaanse nationaliteit, eiser,
(gemachtigde mr. M.J.M. Peeters),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde mr. M.A. Vonk).

Procesverloop

Op 4 september 2014 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 in bewaring gesteld.
Bij beroepschrift van 4 september 2014 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel.
Op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 houdt het beroep tevens in een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep behandeld ter openbare zitting van 16 september 2014. Eiser
is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eiser voert aan dat verweerder disproportioneel heeft gehandeld door hem in bewaring te stellen. Verweerder had kunnen volstaan met eiser uit te nodigen voor een gesprek. Alleen als hij daarop niet zou hebben gereageerd zou de huidige handelwijze voor de hand hebben gelegen. Verweerder wist op welk adres eiser verbleef en er is eerder contact geweest over het opleggen van een meldplicht. Eiser verwijst hiervoor naar een aantekening op pagina 1 van dossierstuk PSH-V. Verder bestond er geen aanleiding om gebruik te maken van transportboeien. Weliswaar is eiser gevlucht maar daarna is hij uit zichzelf via de tuin teruggekeerd naar het huis waar de verbalisant stond. Ook is ten onrechte gebruik gemaakt van de bevoegdheid zoals bedoeld in artikel 53a van de Vw 2000 om naar een eventueel paspoort te zoeken. Eiser meent hierdoor in zijn belangen te zijn geschaad zodat de bewaring onrechtmatig moet worden geacht.
1.2
De rechtbank overweegt als volgt. Uit genoemde aantekening van dossierstuk
PSH-V blijkt niet dat verweerder van het adres van eiser op de hoogte was – hooguit had men het vermoeden hem hier te kunnen aantreffen – en evenmin blijkt hieruit dat, zoals eisers gemachtigde heeft gesteld, met de vreemdelingenpolitie zou zijn afgesproken dat indien eiser zou worden aangetroffen er contact zou worden opgenomen met de gemachtigde om de stand van zaken te bespreken. Er blijkt slechts van een verzoek gedateerd van 30 oktober 2012 om eiser in een meldplicht te laten lopen en dat bij aantreffen eerst contact dient te worden opgenomen met de vreemdelingenpolitie. Naar het oordeel van de rechtbank dient het ervoor worden gehouden dat eiser per toeval is aangetroffen bij een eerdere inval waarbij de politie opzoek was naar een ander persoon dan eiser. Na nader onderzoek door de verbalisanten is vervolgens gebleken dat de manspersoon die zij hadden aangetroffen eiser betrof en dat hij onherroepelijk is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaar, zijn verblijfstatus was ingetrokken, hij tot ongewenst vreemdeling was verklaard en een – door de laatste uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 2 juli 2014 onherroepelijk geworden – inreisverbod heeft van tien jaar. Na dit onderzoek is eiser door de verbalisanten staandegehouden en in bewaring gesteld. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van disproportioneel handelen.
1.3
Met betrekking tot het gebruik van transportboeien overweegt de rechtbank als volgt. Uit artikel 22 van de Ambtsinstructie volgt dat het gebruik van transportboeien tijdens vervoer van een persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd slechts dan kan geschieden wanneer de feiten en omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op vluchtgevaar dan wel gevaar voor – onder meer – de ambtenaar of van derden. De feiten en omstandigheden kunnen slechts gelegen zijn in de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, of de aard van het strafbare feit op grond waarvan de vrijheidsbeneming heeft plaatsgevonden, één en ander in samenhang met de wijze waarop en de situatie waarin het vervoer plaatsvindt.
1.4
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat uit het op ambtseed en ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van staandehouding, overbrenging en ophouding van 4 september 2014 blijkt dat eiser is gevlucht. De verbalisanten riepen tijdens de vlucht van eiser meerdere malen dat zij van de politie waren en dat eiser moest stoppen en zijn handen, die hij in zijn zak had, moest laten zien. Eiser reageerde hier niet op. Weliswaar liep hij op enig moment terug richting het tuinhek, maar aan de andere bevelen gaf hij geen gevolg. Gelet op voorgaande alsmede het feit dat eiser is veroordeeld voor zware feiten met geweld heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat sprake was van feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 22 van de Ambtsinstructie en kan het gebruik van transportboeien toelaatbaar worden geacht.
1.5
Uit voornoemd proces-verbaal blijkt dat op grond van artikel 53a van de Vw 2000 onder leiding van de hulpofficier van justitie een doorzoeking in de woning van eiser heeft plaatsgevonden om een eventueel paspoort te zoeken. De rechtbank is van oordeel dat uit voornoemd proces-verbaal voldoende duidelijk blijkt dat de verbalisanten wisten wie eiser was. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit de aantekening in het PSH-V blijkt dat verweerder vermoedde dat eiser bij de inval zou kunnen worden aangetroffen en dat de verbalisanten, na het verrichten van nader onderzoek, beschikken over een politiefoto die zeer sterke gelijkenissen vertoonde met eiser. Gelet op voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten onrechte gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid zoals bedoeld in artikel 53a van de Vw 2000, aangezien de identiteit van eiser vaststond. Hoewel hierdoor eisers belang, gelegen in het gevrijwaard blijven van een onrechtmatige doorzoeking, geschonden is, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de met de bewaring gediende belangen niet opwegen tegen het door het vastgestelde gebrek geschonden belang van eiser. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiser ongewenst is verklaard op grond van ernstige strafbare feiten en een inreisverbod heeft van tien jaar.
2. De rechtbank volgt eiser evenmin in zijn betoog dat het verdedigingsbeginsel is geschonden. Daarbij heeft eiser gesteld dat de hulpofficier van justitie de gemachtigde van eiser tegen een afspraak daaromtrent in niet heeft teruggebeld, zodat zij na het gehoor geen nadere toelichting heeft kunnen geven op de vraag of de inbewaringstelling gerechtvaardigd was of dat niet met een meldplicht kon worden volstaan. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de gemachtigde van eiser voorafgaand aan de inbewaringstelling is gebeld door de vreemdelingenpolitie, dat de gemachtigde vervolgens met eiser zelf heeft gesproken en dat zij bij het gehoor niet aanwezig is geweest omdat zij verhinderd was. Eiser heeft zelf al hetgeen hij en zijn gemachtigde van belang achtten naar voren kunnen brengen tijdens dat gehoor en daarbij heeft hij een eventuele meldplicht niet genoemd. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van schending van het verdedigingsbeginsel.
3. Ten aanzien van de gronden van de oplegde maatregel van bewaring wordt als volgt overwogen. De rechtbank is van oordeel dat, anders dan eiser heeft betoogd, hem kon worden tegengeworpen dat hij tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Vw 2000 en dat tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid van de Vw 2000 . Hierbij acht de rechtbank van belang dat, door de onder 1.2 genoemde uitspraak van de Afdeling het inreisverbod dat tegen eiser is uitgevaardigd in rechte vast is komen te staan. Voorts kan eiser worden tegengeworpen dat hij zich niet heeft gehouden aan een eerdere kennisgeving om Nederland te verlaten. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser al bij beschikking van 13 mei 2009 ongewenst is verklaard waarbij hem is aangezegd Nederland onmiddellijk te verlaten. Dit is herhaald in de beschikking van 1 mei 2013 waarbij eiser een inreisverbod van tien jaar opgelegd heeft gekregen. Eiser heeft niet aan deze aanzeggingen voldaan. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze gronden in onderlinge samenhang bezien al voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken dan wel de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert, zodat de overige gronden onbesproken kunnen blijven.
4. De rechtbank overweegt dat het aan verweerder is om te beoordelen of met een lichter middel kan worden volstaan en aan welke voorwaarden daartoe voldaan dient te worden. De door verweerder in dit kader gemaakte belangenafweging dient de rechtbank terughoudend te toetsen. Gelet op het onder 3 overwogene, het feit dat eiser zich niet zelf heeft gemeld bij verweerder na voornoemde uitspraak van de Afdeling alsmede het feit dat hij is gevlucht voorafgaand aan zijn staandehouding is de rechtbank van oordeel dat verweerder geen aanleiding heeft hoeven zien voor oplegging van een lichter middel in de vorm van het project borgsom of een meldplicht.
5.
Na beoordeling van de door of namens eiser naar voren gebrachte beroepsgronden, concludeert de rechtbank dat de toepassing noch de tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met de wet en dat deze bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is te achten. De rechtbank verklaart het beroep dan ook ongegrond.
6. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 106 van de Vw 2000 of artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, rechter, in aanwezigheid van
E.P.W. Kwakman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 september 2014.
Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.