ECLI:NL:RBDHA:2014:17154

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juli 2014
Publicatiedatum
3 februari 2016
Zaaknummer
C/09/467852 / KG RK 14-1189
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen kantonrechter in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen kantonrechter mr. I.F. Dam, naar aanleiding van een zitting op 11 juni 2014, waar verzoeker beroep had ingesteld tegen een beslissing van de officier van justitie. Tijdens deze zitting was de vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie al aanwezig in de zittingszaal, wat verzoeker deed vrezen voor een schijn van vooringenomenheid. Op 30 juni 2014 werd het wrakingsverzoek behandeld door de wrakingskamer, waarbij verzoeker zijn standpunt toelichtte. De kantonrechter was niet aanwezig en heeft geen verweer gevoerd.

De wrakingskamer overwoog dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De wrakingskamer stelde vast dat het enkele feit dat de vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie in de zittingszaal aanwezig blijft, niet op zichzelf voldoende is om te vrezen voor een gebrek aan onpartijdigheid. Verzoeker kon geen concrete aanwijzingen geven dat er voorafgaand aan de zitting contact was geweest tussen de kantonrechter en de vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie over zijn zaak.

De wrakingskamer concludeerde dat er geen grond was voor het vermoeden van partijdigheid en wees het verzoek tot wraking af. De procedure in de hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 14 juli 2014.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2014/28
zaak-/rekestnummer: C/09/467852 / KG RK 14-1189
CJIB-nummer: [CJIB-nummer]
Registratienummer kanton: 2686328 MB VERZ 14-94
datum beschikking: 14 juli 2014
BESLISSING
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht, in de zaak van:
[verzoeker]
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
strekkende tot wraking van:
mr. I.F. Dam,
kantonrechter in de rechtbank Den Haag (hierna: de kantonrechter)
Belanghebbende is het Openbaar Ministerie.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

Verzoeker heeft beroep ingesteld bij de kantonrechter tegen een beslissing van de officier van justitie die is gegeven naar aanleiding van een beroep ingesteld tegen een aan verzoeker opgelegde administratieve sanctie.
Op 11 juni 2014 is er een zitting geweest van de kantonrechter in de rechtbank te Den Haag in verband met dit beroep. Ter terechtzitting heeft de verzoeker de kantonrechter gewraakt.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 30 juni 2014 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeker is verschenen en heeft het woord gevoerd.
De kantonrechter is niet verschenen en heeft geen verweer gevoerd.

3.Het standpunt van verzoeker

Toen de verzoeker de zittingszaal betrad bleek dat de vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie reeds in de zaal aanwezig was. Het is dus mogelijk dat er reeds voor aanvang van de zitting tussen de kantonrechter en de vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie contact is geweest en over de zaak van verzoeker is gesproken. Dit levert een schijn van vooringenomenheid of partijdigheid op. In een zaak bij de rechtbank Oost-Brabant heeft verzoeker onlangs daadwerkelijk van de betreffende kantonrechter vernomen dat er vooraf door de kantonrechter en de vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie over zijn zaak is gesproken. Het is gebruikelijk in (andere) bestuursrechtelijke zaken dat de vertegenwoordiger van het bestuursorgaan tussen de verschillende zaken door telkens de zittingszaal verlaat. Overwegingen van efficiency vormen onvoldoende rechtvaardiging voor het feit dat de vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie de zaal niet na elke behandeling van een zaak verlaat. Er is vooraf ook geen contact tussen de rechter en de andere partij dus dient er ook geen contact of mogelijkheid daartoe te zijn tussen de rechter en de vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie.

4.De beoordeling

Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
Het is de wrakingskamer ambtshalve bekend dat in bestuursrechtelijke zittingen als de onderhavige (de vertegenwoordiger van) het Openbaar Ministerie vaak tussen de (veelheid van) zaken door, uit pragmatische en/of efficiencyoverwegingen in de zittingszaal aanwezig blijft. Dit enkele feit en de daaruit voortvloeiende mogelijkheid tot zogenaamd vooroverleg tussen de rechter en de vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie geven echter – anders dan verzoeker stelt – op zichzelf geen grond te vrezen dat het de behandelend rechter aan onpartijdigheid ontbreekt noch is ten aanzien van hem of haar hierdoor de schijn van partijdigheid gewekt. Daarvoor zijn naar het oordeel van de wrakingskamer meer concrete aanwijzingen nodig. Deze aanwijzingen zijn in deze concrete zaak gesteld nog gebleken. Ter zitting van de wrakingskamer heeft verzoeker nadrukkelijk verklaard dat hij geen enkele aanwijzing heeft dat er door de kantonrechter en de vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie voorafgaand aan de zitting daadwerkelijk over zijn zaak is gesproken. Het feit dat verzoeker onlangs in de rechtbank Oost-Brabant een andere ervaring heeft gehad, regardeert deze kantonrechter niet en is niet als een zodanige concrete aanwezig aan te merken. Het verzoek om wraking wordt daarom afgewezen.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
• de verzoeker;
• de kantonrechter mr. I.F. Dam;
• de belanghebbende, het Openbaar Ministerie.
Deze beslissing is gegeven door mrs. I.D. Bellaart, J.A. van Steen en G.P. Verbeek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T.B van Amen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2014.