ECLI:NL:RBDHA:2014:1713

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 februari 2014
Publicatiedatum
12 februari 2014
Zaaknummer
AWB-13_9520
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar door de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 12 februari 2014 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres, een notaris, tegen een besluit van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB). Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de KNB, waarin haar verzoek om een betalingsregeling voor een bedrag van € 10.738,05 werd afgewezen. De KNB verklaarde het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk, omdat de betalingsregeling geen rechtsgevolg beoogde en dus niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kon worden aangemerkt. Eiseres stelde dat zij als notaris, zijnde een ambtenaar volgens de Wet op het notarisambt (Wna), wel degelijk beroep kon instellen tegen de beslissing van de KNB.

De rechtbank overwoog dat eiseres niet door de KNB tot notaris was benoemd en daarom niet in een ambtenaarrechtelijke gezagsverhouding tot de KNB stond. De rechtbank concludeerde dat alleen belanghebbenden die een besluit in de zin van artikel 8:1 van de Awb hebben ontvangen, bezwaar kunnen maken en beroep kunnen instellen. Aangezien de betalingsregeling in geschil geen betrekking had op een publiekrechtelijke geldschuld, was het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt de scheiding tussen civielrechtelijke en publiekrechtelijke geschillen en de voorwaarden waaronder een notaris als ambtenaar beroep kan instellen tegen besluiten van de KNB. De rechtbank wees erop dat de KNB optreedt als dienstverlener en niet als bestuursorgaan in deze context. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 13/9520

uitspraak van de enkelvoudig kamer van 12 februari 2014 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. M.A. Jansen),
en

Het bestuur van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie, verweerder

(gemachtigde: mr. W.J. Geselschap).

Procesverloop

Bij besluit van 5 november 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres, notaris, niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2014.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft afwijzend beslist op het verzoek van eiseres om een betalingsregeling te treffen met betrekking tot een bedrag van € 10.738,05 dat voortvloeit uit een tussen verweerder en eiseres gesloten overeenkomst tot vrijwillige deelname van eiseres aan het collectieve verzekeringspakket dat de KNB heeft afgesloten.
2.
Verweerder heeft het tegen die afwijzing gerichte bezwaar van eiseres bij het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat een betalingsregeling een coulanceregeling is die geen rechtsgevolg beoogt en dus geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
3.
In het verweerschrift is uiteengezet dat het bedrag waarop het verzoek om een betalingsregeling ziet een civielrechtelijke geldschuld is, nu tussen partijen na de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 mei 2013 (LJN: CA0134), vast staat dat de status van de collectieve (beroepsaansprakelijkheids)verzekeringen van verweerder geen publiekrechtelijke grondslag hebben en verweerster in dit kader derhalve optreedt als dienstverlener ten opzichte van eiseres en niet in de hoedanigheid van bestuursorgaan. Artikel 4:94 van de Awb toepassing is niet van toepassing.
4.
Eiseres voert aan dat verweerder haar bezwaarschrift ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij doet een beroep op de overwegingen 3.1 tot en met 3.4 van de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland van 19 december 2013 (AWB 13/3382) betreffende een geschil tussen verweerder en een notaris, en betoogt dat haar beroep zich richt tegen een andere handeling van een bestuursorgaan waarbij een ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de Ambtenarenwet als zodanig belanghebbende is, welke ingevolge artikel 8:1, tweede lid, van de Awb met een besluit van een bestuursorgaan wordt gelijkgesteld.
5.
De rechtbank overweegt als volgt.
Eiseres heeft betoogd dat zij weliswaar de geldschuld inmiddels vrijwillig heeft voldaan, maar dat haar procesbelang bij dit beroep is blijven bestaan omdat zij daartoe rentedragende leningen heeft moeten aangaan. De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is dat eiseres nog procesbelang heeft.
Artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) luidt:
Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Artikel 8:1 van de Awb luidt:
Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.
Artikel 8:2 van de Awb luidt:
1.
Met een besluit wordt gelijkgesteld:
a. een andere handeling van een bestuursorgaan waarbij de volgende personen, hun nagelaten betrekkingen of hun rechtverkrijgenden belanghebbende zijn:
1°. een ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de Ambtenarenwet als zodanig,
2°. een militair ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de Militaire Ambtenarenwet 1931 als zodanig,
3°. een lid van het personeel van een zelfstandig bestuursorgaan waarop ingevolge artikel 15 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen de ambtelijke rechtspositieregels van overeenkomstige toepassing zijn als zodanig,
(…)
Artikel 1, eerste lid, onder a van de Wet op het notarisambt (Wna), definieert de notaris als ambtenaar. Dit betekent dat hij ambtenaar is in de zin van de Ambtenarenwet (Aw). De toepassing van titel III van de Aw, die bepalingen van materieel recht bevat, is evenwel in artikel 2, eerste lid, van de Aw voor notarissen uitgesloten. Dit betekent dat slechts voor zover de Wna niet anders bepaalt, het formele recht dat voor ambtenaren geldt ook op notarissen van toepassing is.
Artikel 60 van de Wna bepaalt dat de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie een openbaar lichaam in de zin van artikel 134 van de Grondwet is. Alle in Nederland gevestigde notarissen en werkzame toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen zijn leden van de KNB.
Ingevolge artikel 61, eerste lid, van de Wna heeft de KNB tot taak de bevordering van een goede beroepsuitoefening door de leden en van hun vakbekwaamheid. Haar taak omvat mede de zorg voor de eer en het aanzien van het notarisambt. Dit betekent dat degenen die gevolgen ondervinden van het doen en laten van de KNB dit op grond van de Awb kunnen voorleggen aan de bestuursrechter. Daarbij valt de denken aan besluiten over de hoogte van de jaarlijkse te betalen financiële bijdrage bedoeld in artikel 87 van de Wna of de wijze waarop de KNB taken vervult die voortvloeien uit artikel 33 van de Wna.
Anders dan eiseres is de rechtbank van oordeel dat het feit dat zij krachtens de Wna als notaris ambtenaar is, niet betekent dat zij op grond van thans artikel 8:2, eerste lid, onder 1, van de Awb beroep kan instellen en bezwaar kan maken tegen een in die bepaling bedoelde handeling van verweerder. Niet in geschil is dat eiseres niet door verweerder tot notaris is benoemd, zodat zij in elk geval niet in een ambtenaarrechtelijke gezagsverhouding staat tot de KNB. Verweerder heeft daarom terecht geoordeeld dat een belanghebbende alleen tegen een beslissing van de KNB bezwaar kan maken en beroep kan instellen voor zover die beslissing is aan te merken als een besluit in de zin van 8:1 van de Awb. Nu tussen partijen niet in geschil is dat de betalingsregeling in geschil geen betrekking heeft op een publiekrechtelijke geldschuld heeft verweerder het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk verklaard.
6.
Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van C.A.Y. Morison-Libourel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2014.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.