ECLI:NL:RBDHA:2014:17083

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 december 2014
Publicatiedatum
14 december 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 2818
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake terugvordering WIA-uitkering en inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 december 2014 een tussenuitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de terugvordering van een WIA-uitkering. Eiser, die sinds 27 september 2010 een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangt, heeft in de periode van 1 oktober 2012 tot en met 31 maart 2013 werkzaamheden verricht bij het reisbureau van zijn schoonzoon. De Uwv heeft op basis van anonieme meldingen en observaties van sociale rechercheurs geconcludeerd dat eiser onterecht een uitkering heeft ontvangen, omdat hij niet heeft gemeld dat hij werkzaamheden verrichtte die op geld waardeerbaar zijn. De rechtbank oordeelt dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om uit te gaan van een werkweek van veertig uur bij de berekening van de terugvordering. De rechtbank stelt de Uwv in de gelegenheid om het motiveringsgebrek te herstellen en de berekening van het terugvorderingsbedrag inzichtelijk te maken. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan in afwachting van de uitkomst van deze bestuurlijke lus. Eiser heeft aangevoerd dat zijn activiteiten bij het reisbureau onderdeel uitmaakten van zijn psychische rehabilitatie en dat hij hiervoor geen vergoeding ontving. De rechtbank oordeelt dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door deze werkzaamheden niet te melden, maar dat de Uwv niet voldoende heeft onderbouwd waarom een 40-urige werkweek als uitgangspunt is genomen voor de terugvordering. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 18 december 2014.

Uitspraak

RECHTBANK [plaats]

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 14/2818

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 december 2014 in de zaak tussen

[eiser] , te Den Haag, eiser

(gemachtigde: mr.drs. L.B. de Jong),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Procesverloop

Bij besluit van 14 juli 2013 (primair besluit I) heeft verweerder het recht van eiser op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) herzien voor de periode 1 oktober 2012 tot en met 31 maart 2013 en bepaald dat de teveel betaalde uitkering wordt teruggevorderd.
Bij besluit van 1 oktober 2013 (primair besluit II) heeft verweerder een nettobedrag van € 3.740,- aan onverschuldigd betaalde uitkering van eiser ingevorderd.
Bij besluit van 25 februari 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gericht tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden. Eiser ontvangt sinds 27 september 2010 een loongerelateerde WGA-uitkering (Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten) op grond van de Wet WIA. Eiser lijdt aan een depressieve stoornis met psychotische kenmerken en cognitieve stoornissen waarvoor hij bij Parnassia onder behandeling is. Voordat eiser uitviel, was hij werkzaam bij een reisbureau. Eiser bracht in de periode oktober 2012 tot en met maart 2013 regelmatig dagen dan wel dagdelen door in het reisbureau van zijn schoonzoon, [reisbureau] , aan de [adres] in [plaats] (hierna: het reisbureau) en in een [X] museum. Eiser verbleef van half oktober 2012 tot en met half november 2012 in [land] .
2. Verweerder is, naar aanleiding van anonieme meldingen dat eiser (betaalde) werkzaamheden bij het reisbureau zou verrichten, een onderzoek gestart. De bevindingen van dat onderzoek zijn neergelegd in het onderzoeksrapport van 5 april 2013 met zaaknummer 1483729. Sociale rechercheurs hebben 35 observaties verricht in de nabijheid van het reisbureau in de periode van 23 oktober 2012 tot en met 26 maart 2013. Daarbij is eiser in de periode van 26 november 2012 tot en met 26 maart 2013 21 keer in het reisbureau aangetroffen. Eiser heeft in het kader van dat onderzoek tegenover twee sociaal rechercheurs op 27 maart 2013 verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij vanaf oktober 2012 vrijwel iedere dag, 3 tot 4 dagen per week, in het reisbureau komt. Eiser komt dan rond 10 uur ’s ochtends en blijft tot 17.00 uur of 18.00 uur. Gedurende de dag helpt hij klanten, geeft hij informatie en verricht hij diverse andere werkzaamheden. Eiser gaat bij wijze van dagbesteding ook wel naar een Turks museum en maakt daar schoon, onderhoudt de verzameling en leidt soms bezoekers rond.
3. De onderzoeksresultaten zijn voor verweerder aanleiding geweest om de WGA-uitkering van eiser over de periode 1 oktober 2012 tot en met 31 maart 2013 terug te vorderen tot een brutobedrag van € 4.915,50 (netto € 3.740,-) omdat hij in die periode werkzaamheden bij het reisbureau heeft verricht. Verweerder heeft eiser tevens een boete van € 4.915,50 opgelegd vanwege het schenden van de informatieplicht. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar voor wat betreft de opgelegde boete gegrond verklaard. Verweerder heeft bij het bestreden besluit het bezwaar van eiser voor wat betreft de herziening en de terug- en invordering van de WGA-uitkering ongegrond verklaard en daaraan ten grondslag gelegd dat de werkzaamheden die eiser vanaf oktober 2012 verrichtte, te kwalificeren zijn als activiteiten die in het economisch verkeer op geld waardeerbaar zijn. Eiser heeft deze activiteiten niet aan verweerder gemeld en daarmee heeft hij zijn inlichtingenplicht geschonden.
4. Eiser stelt dat hij de activiteiten bij het reisbureau op advies van zijn behandelaars bij Parnassia in het kader van zijn psychische rehabilitatie heeft ondernomen. Het hebben van een dagbesteding geeft structuur en helpt eiser om uit zijn sociale isolement te komen. Deze activiteiten hadden geen loonwaarde en eiser heft hiervoor geen enkele vergoeding ontvangen. Eiser wist niet dat hij deze activiteiten aan verweerder moest melden en volgens de maatschappelijk werker was dat ook niet nodig.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Op grond van artikel 27, eerste lid, van de Wet WIA verstrekt de verzekerde die een aanvraag heeft ingediend of een recht heeft op een uitkering op grond van deze wet op verzoek of uit eigen beweging zo spoedig mogelijk alle informatie, waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van invloed kan zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering of de betaling van de uitkering, waaronder mede is begrepen informatie in het kader van re-integratie, aan verweerder.
7. Op grond van artikel 76, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet WIA herziet verweerder beschikkingen op grond van deze wet of trekt dergelijke beslissingen in, indien als gevolg van het niet of niet volledig nakomen van de artikelen 27 tot en met 32 en de daarop berustende bepalingen het recht op een uitkering op grond van deze wet niet of niet meer kan worden vastgesteld of ten onrechte is vastgesteld of de hoogte van de uitkering ten onrechte op een te hoog bedrag is vastgesteld.
8. In artikel 76, derde lid, van de Wet WIA is bepaald dat verweerder, indien daarvoor dringende redenen zijn, geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking kan afzien.
9. Op grond van artikel 77, eerste lid, van de Wet WIA wordt een uitkering die op grond van deze wet onverschuldigd is betaald en hetgeen als gevolg van een beschikking als bedoeld in artikel 76 door verweerder onverschuldigd is betaald of verstrekt door verweerder teruggevorderd. In het vierde lid van dit artikel is bepaald dat verweerder, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
10. Voor zover eiser met de stelling dat hij de werkzaamheden verrichtte in het kader van zijn psychische rehabilitatie en ter onderbouwing van die stelling verwijst naar de verklaring van de behandelaars van Parnassia, een beroep doet op het vertrouwensbeginsel overweegt de rechtbank het volgende. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging van de kant van het bevoegde orgaan, die bij eiser een gerechtvaardigde verwachting heeft gewekt, vereist. Van een dergelijke toezegging van verweerder is in dit geval geen sprake. Daarbij komt dat het feit dat de werkzaamheden bijdragen aan de gezondheid van eiser, niet maakt dat eiser ontslagen is van zijn verplichting om melding te maken van zijn werkzaamheden nu deze relevant kunnen zijn voor zijn recht op uitkering. De stelling dat dit laatste niet het geval was omdat niet gezegd kan worden dat eiser arbeid verrichte en hij voor zijn aanwezigheid ook geen loon ontving, volgt de rechtbank evenmin. De rechtbank is van oordeel dat eiser bij het reisbureau activiteiten heeft verricht die te kwalificeren zijn als activiteiten die een economische waarde hebben in het maatschappelijk verkeer. Zij overweegt daartoe als volgt.
11. Eiser heeft ten overstaan van de inspecteurs op 27 maart 2013 verklaard dat hij in het reisbureau helpt met vertalen, klanten helpt, informatie geeft en diverse andere werkzaamheden verricht. Met deze werkzaamheden levert eiser een bijdrage aan de bedrijfsvoering van het reisbureau. Ter zitting heeft eiser betoogd dat de werkzaamheden van een andere aard waren dan verweerder aanneemt. Zo zou hij de krant op internet hebben gelezen en adviezen aan bezoekers van het reisbureau hebben gegeven. Daarbij zou eiser niet de hele dag op het reisbureau zijn geweest, maar zou hij in en uit lopen, boodschappen doen en naar de moskee gaan. De rechtbank verbindt aan deze stellingen niet de conclusie die eiser daaraan gehecht wenst te zien, nu deze niet nader zijn onderbouwd en nu deze stellingen afwijken van zijn eerdere verklaring. Daar komt bij dat van verweerder niet kan worden verlangd dat hij op detailniveau aannemelijk maakt wat eiser precies achter de computer deed of welke aard de gesprekken hadden die hij met klanten voerde. Van verweerder kan evenmin verlangd worden dat hij eiser de hele dag observeert. Daarbij heeft eiser in zijn eerdere verklaring aangegeven dat hij om 10 uur in de ochtend aankomt bij het reisbureau en tot vijf of zes uur daar aanwezig is. De rechtbank is, gelet op het voorgaande in onderlinge samenhang bezien, dan ook van oordeel dat verweerder ervan uit mocht gaan dat eiser tijdens zijn aanwezigheid aldaar werkzaamheden verrichtte zoals hij ook zelf heeft verklaard op 27 maart 2013. Dat eiser (mogelijk) niet betaald kreeg voor zijn werk doet daar niet aan af.
12. Niet in geschil is dat eiser zijn werkzaamheden bij het reisbureau niet heeft gemeld aan verweerder. Eiser had redelijkerwijs kunnen weten dat het verrichten van de werkzaamheden bij het reisbureau van invloed kon zijn op zijn recht op uitkering. Eiser heeft de krachtens artikel 27 van de Wet WIA op hem rustende inlichtingenplicht geschonden. Niet is gebleken van dringende redenen om van herziening dan wel terugvordering af te zien.
13. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat bij de vaststelling van de hoogte van het terugvorderingsbedrag is uitgegaan van inkomsten passend bij een 40-urige werkweek tegen betaling van het minimumloon. Daarbij heeft verweerder de maand november 2012 buiten beschouwing gelaten gelet op het verblijf van eiser in Turkije. De activiteiten in het Turks museum zijn eveneens buiten beschouwing gelaten. Het dossier bevat evenwel geen berekening van de inkomsten die eiser wordt geacht te hebben gehad.
14. De rechtbank is voorts van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om bij de berekening van de inkomsten uit te gaan van 40 uur per week. Hierbij is van belang dat eiser niet bij elke observatie van verweerder in het reisbureau is waargenomen en dat verweerder ter zitting heeft aangegeven dat de berekening en de daarbij gehanteerde uitgangspunten niet zozeer berusten op de gedane waarnemingen als wel op de eigen verklaring van eiser van 27 maart 2013. Uit deze verklaring is echter af te leiden dat eiser 7-8 uur per dag aanwezig was op 3-4 dagen in de week. Dit betekent dat eiser minimaal 21 en maximaal 32 uur per week werkzaam was in het reisbureau. Zonder nadere motivering valt dan ook niet in te zien op welke gronden een 40-urige werkweek als uitgangspunt is genomen. Het bestreden besluit berust om die reden niet op een deugdelijke motivering.
15. De rechtbank ziet in het kader van finale geschilbeslechting aanleiding tot toepassing van een bestuurlijke lus. De rechtbank zal verweerder met toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gelegenheid stellen het hiervoor onder 13 en 14 geconstateerde motiveringsgebrek te herstellen. Daarbij dient verweerder de berekening van het terugvorderingsbedrag en met name de berekening van de inkomsten van eiser en de daarbij gehanteerde uitgangspunten inzichtelijk te maken.
16. De rechtbank wijst erop dat in het geval verweerder gebruik wenst te maken van de gelegenheid het gebrek te herstellen, hiervoor een termijn geldt van zes weken en dat deze termijn volgens vaste rechtspraak een uiterste termijn betreft. Indien verweerder meer tijd nodig heeft voor een verbeterde motivering dient hij voor ommekomst van deze termijn gemotiveerd aan de rechtbank om verlenging te verzoeken.
17. In afwachting van de uitkomst van de bestuurlijke lus houdt de rechtbank alle verdere beslissingen aan.
18. De rechtbank wijst partijen erop dat tegen deze uitspraak hoger beroep open staat, maar pas tegelijk met de nog te wijzen einduitspraak. Tot die tijd staat tegen deze tussenuitspraak geen rechtsmiddel open.

Beslissing

De rechtbank
- stelt verweerder in de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de verzending van deze uitspraak de rechtbank mee te delen of zij gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen;
- bepaalt dat verweerder, indien van deze gelegenheid gebruik wordt gemaakt, het gebrek herstelt binnen 6 weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze uitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. J.V. Veldwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 december 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat geen zelfstandig rechtsmiddel open. Eerst gelijk met de einduitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegen deze beslissing.