ECLI:NL:RBDHA:2014:17022

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 december 2014
Publicatiedatum
27 augustus 2015
Zaaknummer
AWB 14/12184, 14/9374 einduitspraak
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van medische noodsituatie bij jonge kinderen in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 december 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, geboren op een onbekende datum en van Georgische nationaliteit, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie als verweerder. De eiser had een aanvraag ingediend op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, die door verweerder op 15 april 2014 werd afgewezen. Het bezwaar van eiser tegen het bestreden besluit werd op 20 mei 2014 kennelijk ongegrond verklaard, waarna eiser beroep instelde en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen tot vier weken na de uitspraak van de rechtbank.

De rechtbank heeft in een tussenuitspraak van 14 november 2014 geconstateerd dat verweerder in het bestreden besluit niet adequaat had gereageerd op de in bezwaar aangevoerde gronden, met name met betrekking tot het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA). De rechtbank oordeelde dat het BMA-advies niet inzichtelijk was, omdat niet duidelijk was of de gebruikte indicatoren voor minderjarigen, in dit geval een 10-jarig kind, toepasbaar waren. De rechtbank benadrukte dat verweerder het BMA om een gemotiveerde reactie had moeten vragen, aangezien het BMA deskundig is op dit gebied.

Bij de einduitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken niet had hersteld. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen een bepaalde termijn een nieuw besluit te nemen. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 974,- werden vastgesteld, en moest het betaalde griffierecht van € 165,- worden vergoed. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat het belang daarvan was komen te vervallen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter N.O.P. Roché, in aanwezigheid van griffier S.S.O.L. Chung A Hing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 14/12184 (beroep)
AWB 14/9374 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 23 december 2014 in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] , van Georgische nationaliteit,
eiser, verzoeker,
hierna te noemen eiser,
(gemachtigde: mr. U. Koopmans, advocaat te Haarlem),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

(gemachtigde: mr. S.Q. Sandifort, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij besluit van 15 april 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het toepassen van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 afgewezen.
Bij besluit van 20 mei 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten tot vier weken nadat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2014. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Tevens was de vader van eiser aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Bij tussenuitspraak van 14 november 2014 (aangehecht) heeft deze rechtbank en zittingsplaats, conform artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het onderzoek heropend en verweerder in de gelegenheid gesteld de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
Bij faxbericht van 25 november 2014 heeft verweerder de rechtbank meegedeeld het bestreden besluit te handhaven en een nadere toelichting gegeven.
Bij faxbericht van 4 december 2014 heeft eiser een schriftelijke zienswijze ingediend.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, Awb bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft. Hierop is het onderzoek gesloten en de uitspraak bepaald op heden.

Overwegingen

De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak geoordeeld dat verweerder in het bestreden besluit voorbij is gegaan aan de in bezwaar aangevoerde grond dat het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) niet inzichtelijk is, nu hieruit niet blijkt dat rekening is gehouden met de minderjarigheid van eiser. Niet duidelijk is of de parameters/indicatoren die de BMA-arts gebruikt, om vast te stellen of bij uitblijven van een behandeling sprake zal zijn van een medische noodsituatie op korte termijn, voor kinderen adequaat zijn. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een zorgvuldigheids- en een motiveringsgebrek.
Het door verweerder in zijn brief van 25 november 2014 ingenomen standpunt dat geen grond is voor het oordeel dat het BMA-advies niet inzichtelijk is, nu het BMA-advies is gebaseerd op recente informatie van de behandelaars van eiser en dat niet is gebleken van klinische psychiatrische opnames, Bopz maatregelen, psychotische klachten in het verleden of andere belangrijke crisissituaties (zoals een gedocumenteerde suïcidepoging) en geen contra-expertise is overgelegd voor twijfel aan de conclusie van het BMA, is geen antwoord op de vraag of de door het BMA-gebruikte indicatoren zonder meer toepasbaar zijn bij minderjarigen. In dat verband overweegt de rechtbank dat verweerder, zoals ook in de tussenuitspraak is overwogen, het BMA op dit punt om een gemotiveerde reactie had moeten vragen. Het BMA is immers op dit punt deskundig en niet verweerder.
Nu verweerder het BMA niet om een inhoudelijke reactie heeft gevraagd, heeft verweerder de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken niet gerepareerd. Het bestreden besluit is – gelet op de tussenuitspraak – niet zorgvuldig tot stand gekomen en mist een deugdelijke motivering. De rechtbank zal het beroep, onder verwijzing naar de rechtsoverwegingen opgenomen in de in kopie aangehechte tussenuitspraak, gegrond verklaren, omdat het bestreden besluit in strijd is met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 3:46 Awb.
De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
Met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb zal verweerder worden veroordeeld in de kosten die eiseres heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 974,- (1 punt voor het beroepschrift, en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
Met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb gelast de voorzieningenrechter dat verweerder het betaalde griffierecht moet vergoeden.

Verzoek om een voorlopige voorziening

7. Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
8. Nu in de hoofdzaak wordt beslist, is aan het verzoek het belang komen te ontvallen, zodat dit reeds daarom niet voor toewijzing in aanmerking komt. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
9. De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die verzoekster heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 487,- (1 punt voor het verzoekschrift, wegingsfactor 1).
Met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb gelast de voorzieningenrechter dat verweerder het betaalde griffierecht moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen een termijn na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op € 165, te betalen aan eiser als vergoeding voor het betaalde griffierecht;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 974,- te betalen aan eiser
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek af;
- draagt verweerder op € 165,- te betalen aan eiser als vergoeding voor het betaalde griffierecht;
- veroordeelt verweerder in der proceskosten en draagt verweerder op € 487,- te beetalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.O.P. Roché, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.S.O.L. Chung A Hing, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 december 2014.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel