ECLI:NL:RBDHA:2014:17019
Rechtbank Den Haag
- Bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht van verblijf van een Marokkaanse eiser en de impact op zijn kinderen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 december 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Marokkaanse eiser en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument, welke door de Staatssecretaris was afgewezen. De rechtbank moest beoordelen of het onthouden van het recht van verblijf aan de eiser zou leiden tot de gedwongen uitzetting van zijn kinderen uit de Europese Unie. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris zich niet in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat de echtgenote van de eiser in staat was om voor de kinderen te zorgen. De rechtbank concludeerde dat de kinderen van de eiser, die afhankelijk zijn van hun vader, als gevolg van de besluitvorming van de Staatssecretaris feitelijk gedwongen zouden worden om met hun vader buiten de Unie te verblijven. Dit zou hen het genot van belangrijke rechten ontzeggen die verbonden zijn aan hun status als burgers van de Unie. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de Staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan de eiser.