ECLI:NL:RBDHA:2014:17019

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2014
Publicatiedatum
26 augustus 2015
Zaaknummer
AWB 14 / 5141
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht van verblijf van een Marokkaanse eiser en de impact op zijn kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 december 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Marokkaanse eiser en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument, welke door de Staatssecretaris was afgewezen. De rechtbank moest beoordelen of het onthouden van het recht van verblijf aan de eiser zou leiden tot de gedwongen uitzetting van zijn kinderen uit de Europese Unie. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris zich niet in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat de echtgenote van de eiser in staat was om voor de kinderen te zorgen. De rechtbank concludeerde dat de kinderen van de eiser, die afhankelijk zijn van hun vader, als gevolg van de besluitvorming van de Staatssecretaris feitelijk gedwongen zouden worden om met hun vader buiten de Unie te verblijven. Dit zou hen het genot van belangrijke rechten ontzeggen die verbonden zijn aan hun status als burgers van de Unie. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de Staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 14 / 5141
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 december 2014 in de zaak tussen
[naam] , eiser
(gemachtigde: mr. M.J.A. Bakker),
en
de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder.
(gemachtigden: mr. P.M.W. Jans en mr. F.M. Ticheler).

Procesverloop

Bij besluit van 12 maart 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen.
Bij besluit van 17 februari 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 augustus 2014.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.M.W. Jans.
Bij brief van 14 augustus 2014 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en eiser in de gelegenheid gesteld zijn stellingen nader te onderbouwen met stukken. Eiser heeft dit gedaan bij brief van 11 september 2014. Verweerder heeft daarop gereageerd en eiser heeft vervolgens nog een nader stuk ingediend.
Het onderzoek is ter zitting voortgezet op 18 december 2014. Eiser en zijn kinderen zijn verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van eiser. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.M. Ticheler. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1980 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Hij verblijft sinds 2002 in Nederland en woont thans met zijn echtgenote en twee kleine kinderen in Maastricht.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9 van de Vw 2000 afgewezen. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
3. Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen.
4. De kern van het geschil tussen partijen is of het onthouden van een recht van verblijf aan eiser met zich brengt dat de kinderen van eiser gedwongen worden het grondgebied van de Unie in zijn geheel te verlaten. Eiser is van mening dat hij aannemelijk heeft gemaakt dat zijn echtgenote feitelijk niet geacht kan worden voor hun kinderen zorg te dragen, zodat een verblijf van de kinderen bij haar zonder zijn aanwezigheid in wezen onmogelijk is. Verweerder stelt zich op het standpunt dat dit niet aannemelijk is gemaakt. Ter zitting op 6 augustus 2014 heeft verweerder hierover nog verklaard dat indien het vertrek van eiser erop neer zou komen dat de kinderen uit huis moeten worden geplaatst, hij tot het verlenen van een verblijfsvergunning aan eiser zal overgaan. Volgens verweerder is echter niet de verwachting dat die situatie zich zal voordoen.
5. De rechtbank is van oordeel dat uit de stukken naar voren komt dat de echtgenote van eiser lijdt aan verschillende ernstige psychische aandoeningen, waaronder een posttraumatische stressstoornis en een depressieve stoornis met psychotische kenmerken. Mogelijk is er ook sprake van persoonlijkheidsproblematiek. De echtgenote van eiser is hiervoor reeds langdurig onder intensieve psychische behandeling geweest. Ook de kinderen van eiser hebben (zij het minder ernstige) psychische dan wel lichamelijke klachten. Uit de stukken komt verder naar voren dat de kinderen voor de zorg, schoolbegeleiding en opvoeding volledig zijn aangewezen op hun vader. Ook blijkt hieruit dat het voor de ontwikkeling van de kinderen belangrijk is dat eiser aanwezig is. Het gezin woont in Maastricht, leeft volgens de behandelend psycholoog en de burgemeester van Maastricht onder de armoedegrens en wordt intensief begeleid door verschillende hulpverlenende instanties. De echtgenote van eiser is vanwege met name haar psychische gezondheidstoestand volledig arbeidsongeschikt. Eiser mag – gelet op zijn verblijfsstatus – niet werken. De dichtstbijzijnde familie van de echtgenote woont in Utrecht. Uit de brieven van psycholoog [naam psycholoog] en de burgemeester van Maastricht komt verder naar voren dat het gezin volledig afhankelijk is van en steunt op eiser en dat, indien eiser naar Marokko moet terugkeren, ervan uit moet worden gegaan dat de hulpverlenende instanties de rol van eiser (met het bieden van ondersteuning) niet zullen kunnen vervangen. Naar het oordeel van de rechtbank komt dit er op neer dat het vertrek van eiser met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal betekenen dat de kinderen van eiser uit huis zullen worden geplaatst.
6. Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet aannemelijk is dat de echtgenote feitelijk niet geacht kan worden voor de kinderen zorg te dragen, zodat een verblijf van de kinderen bij haar, zonder de aanwezigheid van eiser in wezen onmogelijk is. Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat de kinderen zodanig van hem afhankelijk zijn dat zij als gevolg van de besluitvorming van verweerder feitelijk worden verplicht met eiser buiten de Unie te verblijven. De kinderen wordt daarmee het effectieve genot ontzegd van de belangrijkste aan de status van burger van de Unie ontleende rechten.
7. De rechtbank acht het bestreden besluit dan ook niet voorzien van een deugdelijke motivering en acht het onvoldoende zorgvuldig voorbereid en genomen. Het beroep is gegrond en verweerder dient zo snel mogelijk, in ieder geval binnen zes weken, opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen. Voor het toepassen van een bestuurlijke lus ziet de rechtbank gezien de ernst van het gebrek en de vraag of een andere motivering het besluit überhaupt zou kunnen dragen, geen aanleiding.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.704,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze en 1 punt voor een nadere zitting, met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 165,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.704,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Nollen, rechter, in aanwezigheid van mr. R.A. Debets, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 december 2014.
w.g. R.A. Debets,
griffier
w.g. C.M. Nollen,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 22 december 2014

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.