ECLI:NL:RBDHA:2014:17005

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2014
Publicatiedatum
19 augustus 2015
Zaaknummer
AWB 14/13477
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en motiveringsgebrek DNA-onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 november 2014 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een man van Sierra Leoonse afkomst, had op 19 september 2013 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze aanvraag werd op 14 mei 2014 door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgewezen, omdat eiser toerekenbaar geen documenten had overgelegd die zijn nationaliteit, identiteit en reisverhaal onderbouwen. Eiser stelde dat hij zijn documenten in Nederland was kwijtgeraakt en dat hij zijn moeder, die mogelijk in Nederland verbleef, wilde vinden. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris in redelijkheid het ontbreken van identiteits- en nationaliteitspapieren aan eiser kon tegenwerpen. Eiser had niet voldoende onderbouwd dat zijn documenten gestolen waren en het was aan hem om zijn documenten goed te bewaren.

De rechtbank heeft ook de resultaten van een DNA-onderzoek tussen eiser en een vrouw, met wie hij een verwantschapstest had laten uitvoeren, beoordeeld. Dit onderzoek wees uit dat de vrouw met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zijn biologische moeder was. De rechtbank concludeerde echter dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd dat deze vrouw niet de moeder van eiser was, wat leidde tot een motiveringsgebrek in het bestreden besluit.

Desondanks besloot de rechtbank om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, omdat eiser geen kans had op een afgeleide asielvergunning op basis van de status van zijn moeder, wiens asielrelaas eerder niet geloofwaardig was geacht. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand. Eiser werd in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 14/13477
V-nummer: [V-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 13 november 2014 in de zaak tussen
[naam 1] , eiser,
gemachtigde mr. R.P. van Empel-Bouman,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. N.H.T. Jansen.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 14 mei 2014 waarbij de asielaanvraag van eiser is afgewezen (het bestreden besluit).
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2014. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. I.M. van Kuilenburg, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig P.A. Oronsaye, tolk in de Krio taal. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] en de Sierraleoonse nationaliteit te bezitten. Op 19 september 2013 heeft eiser een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft bij het bestreden besluit deze aanvraag afgewezen.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij uit Sierra Leone vertrokken is omdat hij na het overlijden van tante [naam 2] , de vrouw die hem vanaf zijn geboorte verzorgde, niemand meer had die voor hem kon zorgen. Eiser wilde ook zijn moeder zoeken. Van [naam 2] had hij begrepen dat zij in Nederland zou verblijven.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, in samenhang gelezen met artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Eiser heeft toerekenbaar geen documenten overgelegd die zijn nationaliteit, identiteit en zijn reisrelaas onderbouwen. Van eisers relaas gaat geen positieve overtuigingskracht uit. Niet aannemelijk wordt geacht dat de sinds 1999 in Nederland verblijvende [naam 3] (hierna: [naam 3] ) met wie eiser een verwantschapstest heeft laten uitvoeren daadwerkelijk zijn moeder is. De match uit het DNA-onderzoek is ook mogelijk bij een kind van een eeneiige tweelingzuster. Eisers aanvraag wordt niet ambtshalve getoetst aan artikel 8 van het Europees Verdrag inzake de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en aan humanitaire omstandigheden, omdat zijn asielverzoek voor 1 april 2014 is ingediend. Ook komt eiser niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 op grond van het beleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen.
4. Eiser heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat hem niet aangerekend kan worden dat zijn documenten zijn gestolen in Nederland. In Frankrijk waren al kopieën gemaakt van eisers documenten. Ten onrechte heeft verweerder deze niet opgevraagd bij de Franse autoriteiten. Dat [naam 3] tijdens haar asielprocedure niet heeft gesproken over het krijgen van een kind is te verklaren door haar traumatische achtergrond en haar jeugdige leeftijd destijds. Zij wist niet beter dan dat eiser dood geboren was. Dat eisers moeder mogelijk deel uitmaakt van een eeneiige tweeling is een niet-onderbouwde stelling van verweerder. Ten onrechte gaat verweerder aan de uitkomsten van het DNA-onderzoek voorbij. Eiser beroept zich op de rechten van het kind, die vóór en na 1 april 2014 dezelfde zijn, en op artikel 8 van het EVRM.
De rechtbank overweegt als volgt.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid het ontbreken van identiteits- en nationaliteitspapieren en reisdocumenten aan eiser heeft kunnen tegenwerpen. Dat deze documenten in Nederland zijn gestolen, is niet onderbouwd. Bovendien is het aan eiser om zijn documenten goed te bewaren. Gelet hierop is het toetsingskader van de positieve overtuigingskracht van toepassing op de beoordeling van de geloofwaardigheid van eisers asielrelaas.
6. Met betrekking tot de door eiser overgelegde resultaten van het DNA-onderzoek tussen hem en [naam 3] wordt het volgende overwogen. Dit onderzoek wijst uit dat [naam 3] met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de biologische moeder is van eiser. Niet in geschil is dat [naam 3] deel uitmaakt van een tweeling. Indien zij deel zou uitmaken van een eeneiige tweeling, kan ook haar zus de biologische moeder zijn van eiser. Zoals eiser ter zitting heeft aangevoerd, en door verweerder niet is bestreden, is de kans op het zijn van een twee-eiige tweeling groter dan de kans op het zijn van een eeneiige tweeling. Wanneer [naam 3] van een twee-eiige tweeling deel uitmaakt, staat vast dat zij daadwerkelijk eisers moeder is. Dat [naam 3] tijdens haar asielprocedure, eind jaren negentig van de vorige eeuw, niets heeft verklaard over de bevalling van een zoon doet niet af aan de onbestreden uitkomst van dit DNA-onderzoek. Verweerder heeft dan ook onvoldoende gemotiveerd dat [naam 3] niet de moeder is van eiser. Hieruit volgt dat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
8. De rechtbank ziet evenwel aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in stand te laten. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
9. Niet in geschil is dat in rechte vaststaat dat het asielrelaas van [naam 3] destijds niet geloofwaardig is geacht en dat haar asielaanvraag daarom is afgewezen. Eiser heeft dan ook reeds hierom, nog los van de termijn van nareizen, geen kans op het verkrijgen van een afgeleide asielvergunning als bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Vw 2000 op grond van de status van zijn gestelde moeder. Ook voor het overige bestaan er geen aanknopingspunten voor vergunningverlening op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000 op grond van eisers, al dan niet geloofwaardige, eigen asielrelaas. De enkele gestelde omstandigheid dat eiser niemand meer heeft in zijn land van herkomst die voor hem kan zorgen, is daartoe immers onvoldoende.
10. Met betrekking tot de weigering van verweerder om eiser in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘alleenstaande minderjarige vreemdeling’ overweegt de rechtbank dat hiertegen noch in de zienswijze noch in beroep gronden zijn aangevoerd. De eerst ter zitting geformuleerde beroepsgrond tegen deze weigering acht de rechtbank tardief, want in strijd met de goede procesorde, zodat daaraan voorbij gegaan wordt.
11. De rechtbank overweegt voorts dat de ambtshalve toets aan artikel 8 van het EVRM in een eerste asielprocedure pas wordt verricht vanaf 1 april 2014. Uit het toepasselijke overgangsrecht volgt dat de datum van de asielaanvraag bepalend is. Is de asielaanvraag vóór 1 april 2014 gedaan, zoals in het onderhavige geval, dan wordt (het nieuwe) artikel 3.6a van het Vreemdelingenbesluit 2000 niet toegepast. Het beroep van eiser op artikel 8 van het EVRM kan in het kader van zijn asielprocedure dan ook geen doel treffen.
12. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb en met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb bepalen dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand blijven.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 487,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 974,- (negenhonderdvierenzeventig euro) te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th de Roos, rechter, in tegenwoordigheid van S.A.K. Kurvink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 november 2014.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.