ECLI:NL:RBDHA:2014:16961

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 januari 2014
Publicatiedatum
15 juni 2015
Zaaknummer
AWB 13 / 32426
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Controle van uitreizend verkeer en de toepassing van vreemdelingenbewaring

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 9 januari 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die van Marokkaanse nationaliteit is, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eiser was in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000, omdat er aanwijzingen waren dat hij zich aan zijn verwijdering zou onttrekken. Eiser voerde aan dat hij op weg was naar België en dat er geen reden was om hem staande te houden, aangezien hij uitreizend verkeer was. De verweerder, de staatssecretaris, stelde echter dat de controle binnen de 20 kilometerzone had plaatsgevonden en dat de controle dus terecht was. De rechtbank oordeelde dat de verweerder de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State onjuist had geïnterpreteerd. De rechtbank stelde vast dat er geen evident bewijs was dat eiser daadwerkelijk uitreizend verkeer was, omdat hij op een afstand van de grensovergang was aangehouden en niet kon worden vastgesteld dat hij zonder controle Nederland zou hebben verlaten. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van vreemdelingenbewaring rechtmatig was en dat het beroep van eiser ongegrond werd verklaard. Het verzoek om schadevergoeding werd eveneens afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13 / 32426

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 januari 2014 in de zaak tussen

[naam eiser] alias [alias eiser], eiser

(gemachtigde: mr. R.W.P. Krijnen),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 19 december 2013 heeft verweerder eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in bewaring gesteld.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ingevolge het bepaalde in
artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 houdt dit beroep tevens een verzoek tot toekenning van schadevergoeding in.
Bij faxbericht heeft verweerder nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 december 2013, waar eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Het onderzoek ter zitting is geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen nadere informatie over te leggen. Bij fax van 3 januari 2014 heeft verweerder deze informatie overgelegd. Daarop is namens eiser nog gereageerd op 6 januari 2014.
Beide partijen hebben toestemming gegeven de nadere zitting achterwege te laten. Daarop heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de datum van uitspraak op heden bepaald.

Overwegingen

1. Eiser is volgens zijn eigen verklaring geboren op [geboortedatum eiser] en van Marokkaanse nationaliteit. De naam [alias eiser], waaronder hij eveneens bekend is met een geboortedatum van [geboortedatum alias eiser], is een alias.
2. De rechtbank beoordeelt thans of de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van vreemdelingenbewaring in overeenstemming is met de Vw 2000 en het daarbij behorende Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). De rechtbank overweegt daarover als volgt.
3. Eiser is op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld in het belang van de openbare orde aangezien er aanwijzingen zijn om te vermoeden dat eiser zich aan zijn verwijdering zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
4. Verweerder heeft aan de maatregel ten grondslag gelegd dat eiser:
- Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
- zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 heeft gehouden;
- eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
- niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
- in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt met betrekking tot zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
- geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
- niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
- tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet.
5. Eiser heeft allereerst aangevoerd dat het tijdstip in het (aanvullend) proces-verbaal van de zogenoemde MTV-controle niet klopt met de andere relevante tijdstippen. In een aanvullend proces-verbaal is dit tijdstip gecorrigeerd. Blijkens de standpunten van partijen is een en ander daarmee niet langer in geschil. Wel heeft eiser nog aangevoerd dat hij van mening is dat er geen reden was om hem staande te houden aangezien eiser vanuit Nederland op weg was naar België en derhalve sprake was van een controle van uitreizend verkeer. Eiser heeft in dit verband gesteld dat hij komende van het winkelcentrum de Brusselse Poort te Maastricht op weg terug naar België was toen hij werd aangehouden. Uit het proces-verbaal van de MTV-controle blijkt volgens eiser ook dat de verbalisanten in de richting van de grensovergang reden van Nederland naar België en dat dit spoort met zijn standpunt.
6. Verweerder heeft ten aanzien van de staandehouding van eiser verwezen naar (onder meer) de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 25 april 2013 (201208342/1) en – zakelijk weergegeven – gesteld dat de controle bevoegdheid binnen het gebied van 20 kilometer ten aanzien van een ieder kan worden uitgevoerd. In het geval van eiser is hij gecontroleerd op de Brusselseweg in Maastricht, deze locatie bevindt zich binnen de 20 kilometer zone en het betreft hier een locatie waar regelmatig controles worden uitgevoerd omdat uit ervaring is gebleken dat langs deze weg illegale immigratie plaatsvindt. Eiser heeft in een reactie hierop en onder verwijzing naar dezelfde uitspraak gesteld dat daaruit nu juist blijkt dat uitreizend verkeer niet mag worden gecontroleerd.
7. De rechtbank overweegt vervolgens allereerst dat zij met eiser van mening is dat verweerder de voornoemde uitspraak onjuist leest. De door verweerder eveneens genoemde uitspraak van dezelfde datum met zaaknummer 201211444/1 doet daaraan niet af. In de eerstgenoemde uitspraak is immers overwogen:
“De bevoegdheid tot MTV-controle is met toepassing van artikel 50, zesde lid, van de Vw 2000 nader uitgewerkt in artikel 4.17a van het Vb 2000. Die bepaling sluit op het voorgaande aan. Zo blijkt uit het eerste lid dat de controle is gericht op het verkeer dat Nederland per vliegtuig, trein of auto inreist. Voorts kan uit die bepaling worden afgeleid wat onder de hiervoor in 3.1.3. bedoelde grensstreken moet worden verstaan, nu daarin de locaties respectievelijk de gebieden zijn aangewezen waar het uitvoeren van MTV-controles is toegestaan. Zoals hiervoor overwogen betekent dat niet dat alleen tot controle kan worden overgegaan indien in een concreet geval vaststaat dat de in het vervoermiddel aangetroffen persoon de grens daadwerkelijk heeft overschreden.
De Afdeling tekent hierbij het volgende aan. Artikel 4.17a, eerste lid, aanhef en onder c, van het Vb 2000 beperkt de bevoegdheid tot MTV-controle op wegen en vaarwegen tot een gebied van twintig kilometer vanaf de gemeenschappelijke landsgrens met België of Duitsland. Volgens de Nota van toelichting (Stb. 2011, 262, blz. 5) betekent dit dat de controlebevoegdheid binnen dat gebied van twintig kilometer ten aanzien van een ieder kan worden uitgeoefend. Aldus geformuleerd is dit standpunt te verstrekkend. De bevoegdheid tot MTV-controle dient immers gericht te zijn op de bestrijding van illegale immigratie en kan daarom weliswaar worden uitgeoefend ten aanzien van een ieder, maar slechts op die plaatsen binnen de grenszone van twintig kilometer waarvan op basis van informatie of ervaringsgegevens mag worden aangenomen dat daar illegale immigratie pleegt plaats te vinden. Deze beperking van de bevoegdheid tot MTV-controle is neergelegd in het tweede lid van artikel 4.17a van het Vb 2000.
De bestrijding van illegale immigratie, in de uitvoering gericht op inreizend verkeer, verdraagt zich voorts niet met de controle van uitreizend verkeer. Uitreizend verkeer mag daarom niet aan een MTV-controle worden onderworpen. Van uitreizend verkeer is slechts sprake indien vaststaat dat de in het voertuig aangetroffen persoon zonder de controle bij vervolging van zijn route noodzakelijkerwijs Nederland zou zijn uitgereisd. (onderstreping door rechtbank)”
8. Onbestreden is dat eiser is aangehouden binnen de 20 kilometerzone en dat er aldaar blijkens informatie of ervaringsgegevens illegale immigratie pleegt plaats te vinden. Vervolgens is de vraag of er echter sprake is geweest van uitreizend verkeer omdat vaststaat dat eiser zonder de controle bij vervolging van zijn route noodzakelijkerwijs Nederland zou zijn uitgereisd. Die vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend. In dit verband wordt wederom verwezen naar een overweging in de voormelde uitspraken van de Afdeling:
“Voorts was niet evident dat het voertuig Nederland zou uitreizen. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 10 augustus 2012 blijkt dat het voertuig zich tijdens de controle bevond op een weg, waarbij aan het einde een keuze moest worden gemaakt tussen de afslag richting een Duits-Nederlandse grensovergang en een van de afslagen richting het binnenland. Dat de vreemdeling tijdens het gehoor op 25 juli 2012 heeft verklaard dat hij op weg naar Duitsland was, maakt dit niet anders, reeds omdat die verklaring is afgelegd nadat de KMar het voertuig voor controle had stilgehouden. Van misbruik van de controlebevoegdheid is niet gebleken.”
De rechtbank leidt hieruit af dat eerst vast staat dat sprake is van uitreizend verkeer indien op basis van de feitelijke situatie ook evident is dat een voertuig/een betrokkene zou uitreizen. Eiser is echter blijkens het proces-verbaal van aanhouding aangehouden ter hoogte van de Furniusstraat en dat is op zodanige afstand van de grensovergang en in een zodanig gebied met diverse zijstraten dat niet evident is dat eiser enkel zou kunnen uitreizen. Dat hij dat wel heeft verklaard en dat zijn toekomstige echtgenote in België woont, maakt dit niet anders. Dat de aanhouding heeft plaatsgevonden omdat een van de betrokken politie-agenten eiser herkende en vermoedde dat hij illegaal in Nederland was, maakt dit eveneens niet anders.
9. Met betrekking tot de aan de bewaring ten grondslag gelegde gronden overweegt de rechtbank dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat de grond dat eiser niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit niet langer gehandhaafd wordt. Eiser heeft verder gesteld dat hij naar België is gereisd en Nederland dus anders dan verweerder stelt wel heeft verlaten. Eiser wil gaan trouwen met zijn vriendin in België en zij beschikt over voldoende middelen van bestaan.
10. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser zelfstandig dient te beschikken over voldoende middelen van bestaan en daarbij niet kan verwijzen naar inkomsten van een partner in België. Eiser is verder in Nederland aangetroffen en dat hij voordien Nederland dus stelt te hebben verlaten, maakt niet dat verweerder de grond dat hij Nederland niet heeft verlaten niet aan de bewaring ten grondslag mag leggen. De gronden van de bewaring voor zover gehandhaafd geven ook overigens voldoende grondslag voor de conclusie dat daaruit het risico van onttrekking aan het toezicht blijkt.
11. Ten aanzien van de voortgang wordt als volgt overwogen. Op 31 december 2013 is een claimverzoek gedaan bij Bureau Dublin en getracht wordt om deze claim zo spoedig mogelijk in te dienen bij de Belgische autoriteiten.
12. Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de toepassing van de maatregel onrechtmatig is. Daarom acht de rechtbank het beroep ongegrond en wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
-
verklaart het beroep ongegrond;
-
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.H. Machiels, rechter, in aanwezigheid van S.F.G.H. Janse, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2014.
w.g. S.F.G.H. Janse,
griffier
w.g. F.H. Machiels,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier:
Afschrift verzonden aan partijen op: 9 januari 2014

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.