ECLI:NL:RBDHA:2014:16958

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 januari 2014
Publicatiedatum
15 juni 2015
Zaaknummer
AWB 13 / 22410
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van bestuursorgaan bij aanvragen voor machtiging tot voorlopig verblijf na inwerkingtreding Wet nationale visa

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 29 januari 2014, gaat het om de aanvragen van eisers voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) die zijn afgewezen door de minister van Buitenlandse Zaken. De rechtbank moet beoordelen of de minister bevoegd was om het bestreden besluit te nemen, gezien de wijzigingen die de Wet nationale visa per 1 juli 2013 met zich meebracht. De rechtbank stelt vast dat de aanvragen zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze wet, waardoor het oude recht van toepassing blijft. Dit betekent dat de minister bevoegd was om de aanvragen te behandelen.

Eisers, die de echtgenoot en kinderen zijn van de referent, hebben hun aanvragen ingediend na een negatieve adviesaanvraag bij de Visadienst. De rechtbank overweegt dat de overschrijding van de drie maanden termijn voor het indienen van de mvv-aanvraag niet verschoonbaar is, ondanks de gehoorproblemen van de referent. De rechtbank concludeert dat de minister in redelijkheid heeft kunnen afzien van het horen van eisers in de bezwaarprocedure, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt dat de minister de aanvragen terecht heeft afgewezen.

De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de wettelijke termijn voor het indienen van aanvragen en de bevoegdheid van de minister in het licht van de nieuwe wetgeving. De rechtbank wijst erop dat er geen ruimte is voor een belangenafweging in dit geval, aangezien de termijn een wettelijke vereiste is. De beslissing van de rechtbank is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 13 / 22410

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 januari 2014 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres 1

[eiser], eiser 1

[eiseres 2], eiseres 2

[eiseres 3], eiseres 3

[eiser 2], eiser 2

[eiser 3], eiser 3

hierna tezamen genoemd eisers,
(gemachtigde: mr. P. Kramer-Ogranjensek),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,

(gemachtigde: mr. N.S. Hilbrink).

Procesverloop

Bij besluit van 20 maart 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv), zijnde een visum in de zin van het Souverein Besluit van 1813, afgewezen.
Bij besluit van 6 augustus 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het door eisers ingediende bezwaar ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 december 2013. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Tevens is namens eisers verschenen
[referent] (hierna: referent). Ook is namens eisers verschenen [naam medewerker] van Vluchtelingenwerk Limburg. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk was ter zitting aanwezig [naam tolk].

Overwegingen

1. Eisers zijn geboren op respectievelijk [geboortedata]
en in het bezit van de Somalische nationaliteit. Referent is eveneens in het bezit van de Somalische nationaliteit. Eisers zijn de gestelde echtgenote en biologische kinderen van referent. Referent is bij besluit van 17 november 2011 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Eisers beogen op grond van het zogenoemde nareiscriterium als neergelegd in artikel 29, eerste lid en onder e en f, van de Vw 2000, voor gezinshereniging in aanmerking te komen.
2. Referent heeft voor eisers bij de Visadienst van verweerder op 5 maart 2012 een verzoek om advies ingediend. Verweerder heeft vervolgens op 14 juni 2012 een negatief advies afgegeven, omdat het advies niet binnen drie maanden nadat aan referent de verblijfsvergunning was verleend is gevraagd. Daarna hebben eisers op 25 februari 2013 bij de Nederlandse vertegenwoordiging te Addis Abeba (Ethiopië) aanvragen ingediend tot het verlenen van een mvv. Bij het primaire besluit heeft verweerder deze aanvragen afgewezen omdat de nareistermijn van drie maanden niet verschoonbaar is overschreden. Bij het bestreden besluit heeft verweerder dit standpunt gehandhaafd.
3. Eisers zijn het hiermee oneens. Zij betogen dat verweerder de strikte toepassing van de drie maanden termijn in dit geval niet had mogen tegenwerpen, onder meer vanwege de omstandigheden die tot die overschrijding hebben geleid.
4 De rechtbank overweegt als volgt.
5. Per 1 juli 2013 is de Wet nationale visa in werking getreden. Die wet heeft geleid tot een aantal wijzigingen in de Vw 2000. Zo is per 1 juli 2013 artikel 2k van de Vw 2000 van kracht geworden. Ingevolge die bepaling is verweerder niet langer het bevoegde bestuursorgaan om aanvragen tot het verlenen van een mvv zoals hier aan de orde in behandeling te nemen, maar is dat de minister van Veiligheid en Justitie. De rechtbank verwijst in dat verband ook naar het Besluit van 10 juni 2013, nr. 13.001140 houdende departementale herindeling met betrekking tot visa lang verblijf (Stcrt. 2013, nr. 16492)
6. Het bestreden besluit dateert van na 1 juli 2013. De rechtbank moet dus allereerst – ambtshalve - beoordelen of verweerder, gelet op het bepaalde in de Wet nationale visa en artikel 2k van de Vw 2000, bevoegd was het bestreden besluit te nemen. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend op grond van het volgende.
7. Ingevolge artikel II, eerste lid, van de Wet nationale visa blijft op de behandeling van aanvragen om een mvv dan wel terugkeervisum die zijn ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel C, van deze wet, het recht dat gold voor dat tijdstip van toepassing. Het tweede lid van artikel II bepaalt dat ten aanzien van de mogelijkheid om bezwaar te maken en beroep in te stellen tegen een besluit op een aanvraag als bedoeld in het eerste lid, het recht dat gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 1, onderdeel C, van deze wet van toepassing blijft.
8. Vast staat dat de hier voorliggende aanvragen om een mvv zijn ingediend vóór 1 juli 2013 zodat sprake is van een aanvraag als bedoeld in het II, eerste lid, van de Wet nationale visa. Op grond van artikel II, tweede lid, van die wet blijft dus het recht dat gold voor 1 juli 2013 van toepassing op de mogelijkheid om onder meer bezwaar te maken. Dit betekent dat het bepaalde in artikel 2k van de Vw 2000 hier niet van toepassing is zodat verweerder bevoegd was het bestreden besluit te nemen.
9. De rechtbank overweegt vervolgens als volgt.
10. Voor verblijf hier te lande langer dan drie maanden behoeft een vreemdeling een verblijfsvergunning op de voet van artikel 13 van de Vw 2000. Met het oog hierop pleegt een aanvraag om verlening van een mvv te worden getoetst aan dezelfde criteria als die voor een beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning.
11. Op grond van het bepaalde in artikel 29, aanhef en onder e, van de Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, worden verleend aan de vreemdeling die als echtgenoot of echtgenote of minderjarig kind feitelijk behoort tot het gezin van de vreemdeling, bedoeld onder a tot en met d, die dezelfde nationaliteit heeft als die vreemdeling en gelijktijdig met deze vreemdeling Nederland is ingereisd, dan wel is nagereisd binnen drie maanden nadat aan de vreemdeling, bedoeld onder a tot en met d, de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, is verleend.
12. Niet in geschil is dat eisers niet binnen de wettelijke termijn van drie maanden, nadat aan referent een vergunning tot verblijf was verleend, verzocht hebben om advies voor de afgifte van een mvv. In geschil is de vraag of verweerder de overschrijding van die termijn terecht niet als verschoonbaar heeft aangemerkt.
13. Eisers verwijzen in dat verband allereerst naar de gehoorproblemen van referent. De medewerker van Vluchtelingenwerk heeft getracht referent te bereiken om de adviesaanvraag met hem door te nemen, maar referent hoorde door zijn gehoorproblemen de deurbel noch de telefoon. Hierdoor is volgens eisers het opstellen van de adviesaanvraag niet bijtijds gelukt. Deze omstandigheid leidt echter niet tot het oordeel dat sprake is van een verschoonbare overschrijding van de termijn van drie maanden. Weliswaar blijkt uit de gedingstukken dat bij referent sprake is van ernstige gehoorproblemen. Niet gebleken is echter dat het niet mogelijk was om binnen de gestelde termijn op andere wijze met referent in contact te treden dan is gedaan. Zo had de medewerker van Vluchtelingenwerk ook een brief naar referent kunnen sturen. In dat verband verwijst de rechtbank naar wat hierover ter zitting is verklaard. De omstandigheid dat een en ander vertraagd is door de vakantie van de desbetreffende medewerker en de carnavalsdagen dient voor risico en rekening van eisers en referent te komen. Zij zijn immers zelf verantwoordelijk voor de tijdige indiening van de aanvraag. De rechtbank verwijst in dit verband nog naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 maart 2011 (201004536/1/V1). De verhuizing van referent in de desbetreffende periode leidt evenmin tot een verschoonbare overschrijding. Referent is in januari 2012 verhuisd naar zijn huidige adres. Er was daarna dus nog genoeg tijd voor het indienen van de adviesaanvraag.
14. De verwijzing naar een brief van de staatssecretaris aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van 22 april 2013, waarin onder meer is vermeld dat een aanvraag alsnog in behandeling wordt genomen als de termijnoverschrijding in het individuele geval verschoonbaar wordt geacht, kan evenmin slagen. Zoals zojuist is overwogen is immers geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding. Voor verweerder bestond dan ook geen reden om de hier voorliggende aanvraag alsnog in behandeling te nemen.
15. Het betoog dat ten onrechte geen individuele belangenafweging heeft plaatsgevonden, slaagt evenmin. De aanvraagtermijn van drie maanden is namelijk een wettelijk vereiste zodat verweerder geen ruimte heeft voor een belangenafweging. Dat in het wetgevingsadvies van het College voor de Rechten van de Mens van 20 februari 2013 is voorgesteld om die drie maanden termijn te schrappen, doet hier niet aan af. Dat advies is namelijk niet door verweerder overgenomen.
16. Eisers stellen verder dat sprake is van schending van artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden. In dat verband verwijzen zij naar het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 6 november 2012 (22341/09, JV 2013/1) inzake Hode en Abdi tegen het Verenigd Koninkrijk, en de noot van S.K. van Walsum. Deze grond kan niet kan slagen, reeds omdat geen sprake is van gelijke gevallen.
17. Met betrekking tot de grond dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden, overweegt de rechtbank nog als volgt. Uitgangspunt is de in artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vervatte regel dat er voor het bestuursorgaan een hoorplicht bestaat in de bezwaarprocedure. Artikel 7:3 van de Awb somt de uitzonderingen op deze algemene regel op. Ingevolge artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb kan van het horen van belanghebbenden worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Van een kennelijk ongegrond bezwaar is sprake wanneer uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren van de indiener van het bezwaarschrift ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Gelet op hetgeen door eisers en referent in bezwaar is aangevoerd en de door verweerder in het bestreden besluit gegeven motivering, is de rechtbank van oordeel dat deze situatie zich hier voordoet. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid kunnen afzien van het horen in bezwaar.
18. Gelet op het vorenstaande kunnen de beroepsgronden tegen het bestreden besluit niet slagen. De rechtbank zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.
19 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.M. Hamer, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.M.A. Akkers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
29 januari 2014.
w.g. M.M.A. Akkers,
griffier
w.g. M.C.M. Hamer,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 29 januari 2014

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.