In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 januari 2014 uitspraak gedaan in een adoptieprocedure waarbij verzoekers, een echtpaar, een Marokkaans kind wilden adopteren. Het verzoek tot adoptie was ingediend op 3 december 2012 en de rechtbank had eerder op 12 juni 2013 de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om een onderzoek naar de vraag of de adoptie in het belang van de minderjarige zou zijn. De Raad heeft geconcludeerd dat de adoptie inderdaad in het belang van de minderjarige is, omdat het de minderjarige een status in Nederland kan bieden en de bestaande gehechtheidrelaties met de verzoekers kan continueren.
De rechtbank overwoog dat, hoewel verzoekers niet beschikten over de voorafgaande beginseltoestemming, dit niet in de weg stond aan de adoptie, mits kon worden vastgesteld dat de adoptie in het belang van de minderjarige was. De rechtbank achtte het van belang dat de minderjarige, indien het verzoek tot adoptie zou worden afgewezen, geen reguliere status zou verkrijgen en daardoor niet zou kunnen profiteren van specifieke regelingen, zoals een volledige ziektekostenverzekering.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige voldoende was voorgelicht over de gevolgen van de adoptie, passend bij zijn leeftijd en ontwikkeling. Aangezien voldaan was aan de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek, heeft de rechtbank het verzoek tot adoptie toegewezen. De adoptie werd uitgesproken door kinderrechter mr. J. Brandt, bijgestaan door griffier mr. A.W. Spee, tijdens de openbare terechtzitting op 8 januari 2014.