ECLI:NL:RBDHA:2014:16754

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 september 2014
Publicatiedatum
12 maart 2015
Zaaknummer
09-655350-11
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van vermeend geweld tegen baby met schedel/hersenletsel

In de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte, die als gastouder werkte, heeft de rechtbank Den Haag op 30 september 2014 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een baby, geboren op 21 september 2010, door deze te schudden en/of in contact te brengen met een hard voorwerp. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op 11 april 2013 en 16 september 2014, waarbij de officier van justitie, mr. H. Mol, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. E.J.P. Nolet en mr. Y.H.G. van der Hut, hun standpunten naar voren brachten.

De officier van justitie stelde dat, hoewel er aanwijzingen waren voor een acceleratie/deceleratietrauma, niet met voldoende zekerheid kon worden vastgesteld dat de verdachte verantwoordelijk was voor het letsel. De verdediging voerde aan dat er onduidelijkheid bestond over de oorzaak van het letsel en dat het mogelijk was dat een ander het letsel had veroorzaakt of dat het letsel het gevolg was van een ongeluk vóór de tenlastegelegde datum.

Na beoordeling van de bewijsstukken en de verklaringen van deskundigen, concludeerde de rechtbank dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten, omdat niet buiten redelijke twijfel kon worden vastgesteld dat de verdachte de handelingen had verricht. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte was vrijgesproken. De rechtbank besloot dat de benadeelde partij de proceskosten moest vergoeden, die op dat moment op nihil waren begroot.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/655350-11
Datum uitspraak: 30 september 2014
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1986,
adres: [adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 11 april 2013 en 16 september 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering d.d. 16 september 2014 van de officier van justitie mr. H. Mol en van hetgeen door de raadslieden van verdachte, respectievelijk mr E.J.P. Nolet en mr. Y.H.G. van der Hut, advocaten te Den Haag, en door verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 21 september 2010 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] (geboren op [geboortedag 2] 2010) van het leven te beroven, die [slachtoffer] heeft beetgepakt en/of vervolgens met kracht een of meermalen heeft geschud en/of in aanraking gebracht met enig hard voorwerp/oppervlak, althans op enige wijze (schedel)hersenletsel heeft toegebracht;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 21 september 2010 te 's-Gravenhage opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten schedelhersenletsel en/of meerdere bloedingen in/van de hersenen en/of meerdere bloedingen in de/het o(o)gen) heeft toegebracht aan [slachtoffer] (geboren op [geboortedag 2] 2010) door die [slachtoffer] beet te pakken en/of vervolgens met kracht (meermalen) te schudden en/of in aanraking te brengen met enig hard voorwerp/oppervlak, althans dat letsel op enige wijze toe te brengen, zulks terwijl die [slachtoffer] door haar, verdachte, werd verzorgd en/of opgevoed als behorend tot haar gezin;
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 21 september 2010 te 's-Gravenhage opzettelijk [slachtoffer] (geboren op [geboortedag 2] 2010) heeft beetgepakt en/of vervolgens met kracht (meermalen) heeft geschud en/of in aanraking gebracht het enig hard voorwerp/oppervlak, tengevolge waarvan die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (schedelhersenletsel en/of meerdere bloedingen van/in de hersenen en/of ogen), althans enig lichamelijk letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden, zulks terwijl die [slachtoffer] door haar, verdachte, werd verzorgd en opgevoed als behorend tot haar gezin.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Verdachte wordt verweten dat zij met kracht baby [slachtoffer] heeft geschud en/of in aanraking heeft gebracht met een hard voorwerp/oppervlak. Hierdoor zouden schedel/hersenletsel, bloedingen in de hersenen en/of bloedingen in de ogen van de baby zijn ontstaan (in de wetenschap voorheen aangeduid als een ‘shaken baby syndroom’, thans als een ‘acceleratie/deceleratietrauma’).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie mr. H. Mol heeft zich ter terechtzitting van 16 september 2014 – zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat, gelet op de na het tussenvonnis van 25 april 2013 uitgevoerde contra-expertise en de verschillen van inzicht tussen de deskundigen, verdachte van de haar tenlastegelegde feiten dient te worden vrijgesproken.
De officier van justitie heeft aannemelijk geacht dat het bij de baby vastgestelde letsel is veroorzaakt door een acceleratie/deceleratietrauma, doch hij heeft zich op het standpunt gesteld dat niet met voldoende zekerheid valt vast te stellen wanneer dat trauma heeft plaatsgevonden. Daardoor valt ook niet met voldoende mate van zekerheid vast te stellen dat verdachte degene is geweest die dit trauma heeft veroorzaakt.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich – zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat verdachte van de haar tenlastegelegde feiten dient te worden vrijgesproken.
De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat over de aard en oorzaak van het bij de baby geconstateerde letsel - bij de rapporterende deskundigen - onduidelijkheid bestaat en dat geen van de deskundigen die in deze zaak hebben gerapporteerd, een eerder contact- of schudtrauma als oorzaak van dat geconstateerde letsel hebben uitgesloten.
Subsidiair heeft de verdediging gesteld dat niet kan worden uitgesloten dat een ander dan verdachte het letsel aan de baby heeft toegebracht of dat sprake was van een ongeluk vóór 21 september 2010.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting en op grond van de stukken die zich in het dossier bevinden niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de haar primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op 21 september 2010, omstreeks 11.15 uur, kwam er een melding binnen bij de meldkamer van 112 waarin verdachte, die gastouder was, meldde dat de baby die bij haar verbleef onwel was geworden. De baby werd vervolgens per ambulance overgebracht naar het ziekenhuis, waar bij de baby in de hersenen intracraniële bloedingen en aan beide ogen retinabloedingen werden waargenomen.
Verdachte heeft zowel tegenover de politie als ter terechtzitting ontkend de baby te hebben geschud of met een hard voorwerp of oppervlak in contact te hebben gebracht. Er zijn geen getuigen die hebben waargenomen dat verdachte dat zou hebben gedaan. De vaststelling dat verdachte dat zou hebben gedaan kan dus slechts worden aangenomen als dat uit andere omstandigheden onomstotelijk blijkt.
Over de aard en (mogelijke) oorzaak van het geconstateerde letsel bevat het dossier diverse schriftelijke rapportages. In het dossier bevinden zich rapportages van de deskundigen dr. H.G.T. Nijs, forensisch geneeskundige, de door Nijs geraadpleegde kinderarts/hematoloog/oncoloog F.J. Smiers en kinderradioloog prof. dr. R.R. van Rijn, en van de deskundige prof. dr. J. Sperhake, specialist op het gebied van gerechtelijke geneeskunde. Verder zijn, zowel bij de rechter-commissaris als ter terechtzitting, deskundigen (te weten dr. Nijs en dr. Sperhake) gehoord.
De rechtbank stelt vast dat uit de bevindingen van deze deskundigen blijkt dat er weliswaar aanwijzingen zijn dat het geconstateerde letsel kán zijn veroorzaakt door een acceleratie/deceleratietrauma, doch dat er tussen de in deze zaak benoemde deskundigen en – in nuances – op het gebied van de forensische kindergeneeskunde in het algemeen ten aanzien van dit soort trauma’s, verschil van inzicht bestaat over de vraag of er andere oorzaken voor het geconstateerde letsel kunnen zijn; dr. Nijs heeft verklaard dat dit letsel en de acute klinische verschijnselen zeer veel waarschijnlijker zijn toe te schrijven aan een schudincident (en wel direct vóór het optreden van die klinische verschijnselen bij de baby) dan aan één van de andere door dr. Sperhake aangedragen mogelijkheden. Dr. Sperhake heeft uiteengezet grote twijfels te hebben over de vraag of zich acute klinische verschijnselen hebben voorgedaan en of het letsel is toe te schrijven aan een schudincident.
De rechtbank komt op grond van het vorenstaande tot het oordeel dat niet kan worden uitgesloten dat het bij de baby geconstateerde letsel is veroorzaakt/ontstaan door een andere gebeurtenis dan het schudden van de baby.
Gevolg daarvan is dat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de tenlastegelegde handelingen zijn begaan. Gelet hierop komt de rechtbank niet toe aan de vraag of verdachte deze handelingen heeft begaan.
Dit brengt mee dat verdachte zal worden vrijgesproken.

4.De vordering van de benadeelde partij

[betrokkene], de vader van de in de tenlastelegging genoemde [slachtoffer], heeft zich namens [slachtoffer] als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 4.065,64.
4.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ter terechtzitting van 16 september 2014 niet uitgelaten over de vordering van de benadeelde partij.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij primair niet ontvankelijk in haar vordering dient te worden verklaard. Subsidiair zou slechts de materiële schade voor vergoeding in aanmerking komen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot schadevergoeding, aangezien verdachte ten aanzien van de ten laste gelegde feiten waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met haar verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.

5.De beslissing

De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de bij dagvaarding primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde feiten heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
bepaalt dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.J. van As, voorzitter,
mrs. J.B. Wijnholt en S.M. Krans, rechters
in tegenwoordigheid van E.T. Rietbroek, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 september 2014.