ECLI:NL:RBDHA:2014:16754
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van verdachte in zaak van vermeend geweld tegen baby met schedel/hersenletsel
In de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte, die als gastouder werkte, heeft de rechtbank Den Haag op 30 september 2014 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een baby, geboren op 21 september 2010, door deze te schudden en/of in contact te brengen met een hard voorwerp. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op 11 april 2013 en 16 september 2014, waarbij de officier van justitie, mr. H. Mol, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. E.J.P. Nolet en mr. Y.H.G. van der Hut, hun standpunten naar voren brachten.
De officier van justitie stelde dat, hoewel er aanwijzingen waren voor een acceleratie/deceleratietrauma, niet met voldoende zekerheid kon worden vastgesteld dat de verdachte verantwoordelijk was voor het letsel. De verdediging voerde aan dat er onduidelijkheid bestond over de oorzaak van het letsel en dat het mogelijk was dat een ander het letsel had veroorzaakt of dat het letsel het gevolg was van een ongeluk vóór de tenlastegelegde datum.
Na beoordeling van de bewijsstukken en de verklaringen van deskundigen, concludeerde de rechtbank dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten, omdat niet buiten redelijke twijfel kon worden vastgesteld dat de verdachte de handelingen had verricht. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte was vrijgesproken. De rechtbank besloot dat de benadeelde partij de proceskosten moest vergoeden, die op dat moment op nihil waren begroot.