ECLI:NL:RBDHA:2014:16748

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 mei 2014
Publicatiedatum
2 maart 2015
Zaaknummer
AWB 14-07977
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep inzake overdracht aan Italië in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 mei 2014 uitspraak gedaan in een vreemdelingenrechtelijke kwestie. Eiser, een Ghanese nationaliteit, had beroep ingesteld tegen een overdrachtsbesluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, waarbij hij zou worden overgedragen aan de autoriteiten van Italië. De rechtbank oordeelde dat eiser na de overdracht naar Italië geen rechtens te respecteren belang meer had bij een rechterlijk oordeel over het overdrachtsbesluit. Dit leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep.

Het proces begon met een besluit van 1 april 2014, waarin eiser in kennis werd gesteld van de overdracht. Eiser had op 2 april 2014 een beroepschrift ingediend. Tijdens de zitting op 25 april 2014 werd vastgesteld dat eiser op 11 april 2014 daadwerkelijk was overgedragen aan de Italiaanse autoriteiten. De rechtbank overwoog dat, hoewel eiser stelde dat hij nog steeds een procesbelang had, dit niet opging. De rechtbank stelde vast dat een overdrachtsbesluit geen invloed had op de rechtmatigheid van de inbewaringstelling van eiser.

De rechtbank concludeerde dat eiser geen belang had bij de beoordeling van het overdrachtsbesluit, omdat hij geen andere gronden had aangevoerd die het beroep ontvankelijk zouden maken. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 13 mei 2014, en partijen konden binnen een week hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/07977
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 12 mei 2014 in de zaak tussen
[naam],
geboren op [geboortedatum], van Ghanese nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul)
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
(gemachtigde: mr. M.P. de Boo).

Procesverloop

Bij besluit van 1 april 2014 heeft verweerder, op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van Verordening (EU) Nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (Vo 604/2013), eiser in kennis gesteld dat hij zal worden overgedragen aan de autoriteiten van Italië (het overdrachtsbesluit).
Tegen dit overdrachtsbesluit heeft eiser op 2 april 2014 een beroepschrift ingediend bij de rechtbank.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2014. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.

Overwegingen

1.1
Verweerder heeft eiser op 13 maart 2014 op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 in bewaring gesteld. In het geval van eiser bestaan concrete aanwijzingen dat hij valt onder de werkingssfeer van Vo 604/2013, omdat het afgenomen dactyloscopisch signalement voorkomt als Eurodactreffer te Italië. Eiser heeft in Nederland geen verzoek om internationale bescherming, of te wel een asielaanvraag, ingediend.
1.2
Vervolgens heeft verweerder op 21 maart 2014 een verzoek om terugname van eiser op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van Vo 604/2013 bij de Italiaanse autoriteiten ingediend. Op 31 maart 2014 hebben de Italiaanse autoriteiten hiermee ingestemd. Vaststaat dat Italië de verantwoordelijke lidstaat is in de zin van Vo 604/2013. Eiser is, nadat op 1 april 2014 het overdrachtsbesluit is genomen, op 11 april 2014 overdragen aan de Italiaanse autoriteiten.
2. Gelet op het vorenstaande is aan de orde of eiser nog een rechtens te respecteren belang heeft bij een rechterlijk oordeel over het overdrachtsbesluit.
3.1
De gemachtigde van eiser stelt dat, ondanks de overdracht naar Italië op 11 april 2014, eiser nog steeds een procesbelang heeft. Indien de rechtbank oordeelt dat het overdrachtsbesluit - op welke wijze dan ook - onrechtmatig is, heeft dit ook gevolgen voor de rechtmatigheid van eisers inbewaringstelling waardoor verweerder schadeplichtig wordt. Verwezen wordt naar jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State betreffende achteraf onrechtmatig verklaarde terugkeerbesluiten.
3.2
De rechtbank is van oordeel dat eisers stelling niet slaagt. Uit Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over de gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven, volgt rechtstreeks dat een maatregel van bewaring uitsluitend mag worden opgelegd indien voorafgaand aan dan wel gelijktijdig met die maatregel een terugkeerbesluit is genomen. Een terugkeerbesluit is daarom van wezenlijk belang voor de oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel.
Een overdrachtsbesluit daarentegen is geen constitutief element voor de totstandkoming noch voor de voortduring van de inbewaringstelling. Een eventuele onrechtmatigheid van het overdrachtsbesluit kan de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring daarom niet aantasten. Anders dan eiser betoogt heeft het overdrachtsbesluit - zelfs wanneer deze onrechtmatig wordt bevonden - niet als schadeveroorzakend besluit voor de inbewaringstelling te gelden.
4. Nu eiser met het onderhavige beroep geen vaststelling van de schadeplichtigheid van verweerder in de bewaringsprocedure kan bewerkstellingen, is de rechtbank van oordeel dat eiser in dit geval geen belang heeft bij de beoordeling van het overdrachtsbesluit. Eiser heeft geen andere gronden aangevoerd op grond waarvan het beroep ontvankelijk dient te worden verklaard. Daarom zal het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank,
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W.M. Giesen, rechter, in aanwezigheid van mr. F.K. Williams, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: FW
Coll.:
D: C
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.