In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 februari 2015 uitspraak gedaan over de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van een man over een minderjarige. De zaak is gestart op verzoek van de bijzondere curator, mr. G.L. Gijsberts, die de minderjarige vertegenwoordigde. De man, die sinds 25 juli 2002 in Nederland verblijft, heeft een tweede huwelijk gesloten in Pakistan terwijl hij nog gehuwd was met een andere vrouw. De rechtbank heeft kennisgenomen van de gelegaliseerde Pakistaanse geboorteakte van de minderjarige, waarop de man als vader is vermeld. De rechtbank oordeelt dat er voldoende aanknopingspunten zijn met de Nederlandse rechtssfeer om het verzoek in behandeling te nemen. Volgens artikel 10:101 van het Burgerlijk Wetboek kan een buitenslands rechtsfeit dat familierechtelijke betrekkingen vaststelt, in Nederland worden erkend, tenzij er sprake is van een weigeringsgrond. De rechtbank concludeert dat de erkenning van de familierechtelijke betrekking niet in strijd is met de Nederlandse openbare orde, ondanks het feit dat de man in Pakistan een bigaam huwelijk heeft gesloten. De rechtbank wijst het verzoek van de bijzondere curator af, omdat de familierechtelijke betrekking tussen de man en de minderjarige moet worden erkend, waardoor de man in Nederland als de vader van de minderjarige wordt beschouwd. De rechtbank heeft de beslissing genomen dat het verzoek om gerechtelijke vaststelling van het vaderschap geen belang meer heeft en wijst het verzoek af.