ECLI:NL:RBDHA:2014:16690

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2014
Publicatiedatum
11 februari 2015
Zaaknummer
C-09-478905 FA RK 14-9670
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale kinderontvoering en verzoek tot teruggeleiding van minderjarige

In deze zaak heeft de vader verzocht om de teruggeleiding van zijn zoon naar België, terwijl de moeder zich verzet op basis van de weigeringsgronden van artikel 13 lid 1 sub b en lid 2 van het Haags Kinderontvoeringsverdrag (HKOV). De moeder heeft daarnaast zelfstandig verzocht om een onderzoek door de raad voor de kinderbescherming en, subsidiair, de benoeming van een bijzondere curator. De rechtbank heeft op 19 december 2014 de zelfstandige verzoeken van de moeder afgewezen, omdat deze niet passen binnen het beoordelingskader van de teruggeleidingsprocedure. De rechtbank oordeelde dat er geen gronden waren voor de benoeming van een bijzondere curator, gezien de standpunten van partijen. De vader's verzoek werd later behandeld door de meervoudige kamer, die op 26 januari 2015 uitspraak deed. De rechtbank oordeelde dat de moeder niet kon aantonen dat er een ernstig risico bestond voor de minderjarige bij terugkeer naar België. De rechtbank benadrukte het belang van contactherstel tussen de vader en de minderjarige en adviseerde de vader om professionele hulp in te schakelen in België voor de minderjarige, om zo de emotionele schade te verhelpen. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak aangehouden voor verdere beoordeling.

Uitspraak

Rechtbank Den HAAG

Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 14-9670
Zaaknummer: C/09/478905
Datum beschikking: 19 december 2014

Internationale kinderontvoering

Beschikking op het op 9 december 2014 ingekomen verzoek van:

[vader],

de vader,
wonende te [woonplaats], België,
advocaat: mr. A.C. Bouma te Amsterdam.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[moeder],

de moeder,
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. C.C.B. Boshouwers te Amsterdam.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift tevens houdende een zelfstandig verzoek (zonder bijlagen);
- het op 18 december 2015 ingekomen faxbericht van de zijde van de vader (zonder bijlagen).
Op 19 december 2014 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, alsmede de moeder, bijgestaan door haar advocaat. Het betrof hier een regiezitting met het oog op crossborder mediation in internationale kinderontvoeringszaken met als behandelend rechter, tevens kinderrechter, mr. A.C. Olland. De behandeling ter terechtzitting is aangehouden.
Op genoemde regiezitting is aan partijen de gelegenheid geboden om een crossborder mediation traject te volgen, gefaciliteerd door het Mediation Bureau van het Centrum Internationale Kinderontvoering. Partijen hebben daar om hen moverende redenen geen gebruik van gemaakt.
Verzoek en verweer
De vader heeft verzocht, met toepassing van artikel 13 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (hierna: de Uitvoeringswet), de onmiddellijke terugkeer van na te melden minderjarige te bevelen, althans de terugkeer van de minderjarige vóór een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum te bevelen, met dien verstande dat de minderjarige met de benodigde geldige reisdocumenten op een door de rechtbank te bepalen datum aan de vader wordt afgeven, zodat hij de minderjarige zelf mee terug kan nemen naar België, met veroordeling van de moeder in de kosten die de vader heeft moeten maken in verband met de ontvoering en teruggeleiding, een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De moeder voert verweer tegen het verzoek van de vader.
De moeder heeft zelfstandig verzocht:
Primair: een onderzoek door de raad voor de kinderbescherming te gelasten naar het psychische, emotionele en lichamelijke welbevinden van de minderjarige en de situatie bij en van de ouders en op basis daarvan de rechtbank te adviseren over het verzoek van de vader;
Subsidiair: voor de minderjarige een bijzondere curator te benoemen met als opdracht met alle bij de minderjarige betrokken personen en deskundigen te spreken en op basis daarvan de rechtbank te adviseren over het verzoek van de vader.

Feiten

- Partijen hebben een affectieve relatie gehad.
- Uit de moeder is het volgende thans nog minderjarige kind geboren:
- [de minderjarige], op [geboortedatum] te [geboorteplaats], België, die door de vader is erkend;
- De vader heeft de Belgische nationaliteit, de moeder heeft de Nederlandse nationaliteit en de minderjarige heeft de Nederlandse en de Belgische nationaliteit.
- Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over de minderjarigen uit.
- Op 31 augustus 2014 heeft de moeder via een e-mailbericht aan de vader meegedeeld dat zij en de minderjarige hun verblijf in Nederland zullen voortzetten en niet naar België zullen terugkeren.
- De vader heeft op 1 september 2014 bij de politie in de gemeente [gemeente], België, aangifte gedaan in verband met onttrekking van de minderjarige aan zijn gezag.
- De vader heeft zich op 1 september 2014 gewend tot de Belgische Centrale Autoriteit.
- De zaak is bij de Nederlandse CA geregistreerd onder IKO nr. 140099.
- De moeder heeft in Nederland een procedure tot wijziging van het gezag aanhangig gemaakt, terwijl de vader dat in België heeft gedaan. In beide procedures is (nog) niet beslist.

Beoordeling

Het verzoek van de vader is gebaseerd op het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale kinderontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: het Verdrag). Nederland en België zijn partij bij het Verdrag.
Op grond van artikel 11 lid 1 van de Uitvoeringswet is de rechtbank Den Haag bevoegd kennis te nemen van alle zaken met betrekking tot de gedwongen afgifte van een internationaal ontvoerd kind aan degene wie het gezag daarover toekomt en de teruggeleiding van een zodanig kind over de Nederlandse grens.
Ingevolge artikel 13 lid 1, sub b van het Verdrag kan de rechtbank weigeren de terugkeer van het kind te gelasten, indien de persoon die zich tegen de terugkeer verzet, aantoont dat er een ernstig risico bestaat dat het kind door zijn terugkeer wordt blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel op enigerlei andere wijze in een ondragelijke toestand wordt gebracht.
Gelet op hetgeen uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken, ziet de rechtbank aanleiding om, nu partijen geen gebruik zullen maken van crossborder mediation en het verzoek van de vader derhalve inhoudelijk zal worden behandeld op een nader te bepalen terechtzitting van de meervoudige kamer van deze rechtbank, vooruitlopend op die behandeling, thans eerst te beslissen op het zelfstandig verzoek van de moeder.
Onderzoek door de raad voor de kinderbescherming
De moeder acht het in het belang van de minderjarige dat er een onderzoek komt naar de situatie bij de ouders. Zij stelt dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag zich in dit geval voordoet, nu de minderjarige bij terugkeer naar België in zijn belangen zou kunnen worden geschaad. Zij verzoekt daarom een onderzoek door de raad voor de kinderbescherming te gelasten teneinde te kunnen adviseren over de vraag of teruggeleiding naar (de vader in) België wel in het belang van de minderjarige zou zijn. Zij wenst dat daarbij alle mogelijke situaties worden onderzocht: wanneer de minderjarige met de moeder in Nederland blijft, wanneer de minderjarige met de moeder naar België terugkeert en wanneer de minderjarige zonder de moeder naar België terugkeert.
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek van de moeder dient te worden afgewezen nu een onderzoek naar het belang van de minderjarige niet past in het beoordelingskader van de onderhavige procedure. In de huidige stand van de zaak ziet de rechtbank evenmin aanleiding om op andere gronden een onderzoek door de raad voor de kinderbescherming te gelasten.
Benoeming bijzondere curator
Op grond van artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank, wanneer in aangelegenheden betreffende diens verzorging en opvoeding de belangen van de met het gezag belaste ouders of een van hen in strijd zijn met die van de minderjarige, indien zij dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht, daarbij in het bijzonder de belangenstrijd in aanmerking genomen, een bijzondere curator benoemen om de minderjarige ter zake, zowel in als buiten rechte, te vertegenwoordigen.
De rechtbank is van oordeel dat op dit moment, gelet op de standpunten van partijen ten aanzien van de belangen van de minderjarige, geen gronden aanwezig zijn voor benoeming van een bijzondere curator.
De rechtbank beslist, gelet op het voorgaande, als volgt.

Beslissing

De rechtbank:
wijst af zowel het primaire als het subsidiaire zelfstandige verzoek van de moeder;
bepaalt dat de behandeling ter terechtzitting op een nader te bepalen datum en tijdstip zal worden voortgezet ter terechtzitting van een meervoudige kamer.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.C. Olland, tevens kinderrechter, bijgestaan door
V. van den Hoed-Koreneef als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
19 december 2014.