ECLI:NL:RBDHA:2014:16660

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2014
Publicatiedatum
5 februari 2015
Zaaknummer
C/09/476853 / KG RK 14-2140
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen bestuursrechter wegens vermeende vooringenomenheid

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 11 december 2014 een verzoek tot wraking afgewezen. Het wrakingsverzoek was ingediend door verzoekster, die in een procedure tegen het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) betrokken was. De gemachtigde van verzoekster had het verzoek tot wraking ingediend op basis van de stelling dat de bestuursrechter, mr. L. Koper, blijk had gegeven van vooringenomenheid door haar reactie op een aanhoudingsverzoek. De wrakingskamer oordeelde echter dat een dergelijke processuele beslissing geen zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid oplevert. De bestuursrechter had de gemachtigde de gelegenheid gegeven om zijn standpunt naar voren te brengen en had niet op de inhoudelijke beoordeling van de zaak vooruitgelopen.

De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek vond plaats op 1 december 2014, waarbij de gemachtigde van verzoekster niet aanwezig was. De bestuursrechter had haar standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. In dit geval was er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid.

De wrakingskamer concludeerde dat er geen andere feiten of omstandigheden waren die een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid opleverden. Het verzoek tot wraking werd afgewezen, en het proces in de hoofdzaak werd voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken en aan de betrokken partijen toegezonden.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2014/63
zaak-/rekestnummer: C/09/476853/ KG RK 14-2140
zaaknummer: SGR 14/3454
datum beschikking: 11 december 2014
BESLISSING
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht, in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
(eisers in de hoofdzaak),
gemachtigde: mr. S. Deldjou Fard,
tegen
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),
(verweerder in de hoofdzaak),
strekkende tot wraking van:
mr. L. Koper,
rechter in de rechtbank Den Haag.
Partijen worden hierna aangeduid met ‘verzoeker’, ‘de gemachtigde’, ‘het Uwv’ en ‘de bestuursrechter’.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

Verzoekster is eiseres in een zaak waarin zij bij monde van haar gemachtigde procedeert tegen het Uwv. Voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling van de zaak heeft de gemachtigde zijn verzoek om verdaging van 28 oktober 2014 aan de orde gesteld, waarop bij brief van gelijke datum door de bestuursrechter reeds afwijzend was beslist. De gemachtigde heeft ter zitting aangevoerd dat hij het verweerschrift pas de dag voor de zitting heeft ontvangen en onvoldoende in de gelegenheid is geweest dit met verzoekster te bespreken. De gemachtigde heeft ter onderbouwing van het aanhoudingsverzoek gewezen op medische stukken die in het geding zijn gebracht. De bestuursrechter heeft aangegeven dat de gemachtigde de gelegenheid krijgt om zijn inhoudelijke standpunt naar voren te brengen en dat na afloop van de zitting het onderzoek zal worden gesloten, waarna de bestuursrechter zich in raadkamer zal beraden over de vraag of er op grond van hetgeen naar voren is gebracht aanleiding bestaat om de zaak te heropenen.
De gemachtigde van verzoekster heeft de bestuursrechter vervolgens gewraakt omdat verzoekster niet bij de behandeling ter zitting aanwezig kon zijn.
De bestuursrechter heeft daarop de behandeling ter zitting geschorst.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 1 december 2014 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Namens het Uwv is [vertegenwoordiger] verschenen. Verzoekster, noch haar gemachtigde is ter zitting van de wrakingskamer verschenen. De bestuursrechter heeft haar standpunt met betrekking tot het wrakingsverzoek schriftelijk kenbaar gemaakt en daarbij tevens aangegeven niet ter zitting te zullen verschijnen.

3.Het standpunt van verzoeker

Van de zitting van 6 november 2014 is een proces-verbaal opgemaakt. Daarin is opgenomen dat de gemachtigde van verzoekster heeft verklaard dat verzoekster op 26 november 2014 geopereerd zal worden. Verzoekster kan hierdoor niet ter zitting aanwezig zijn omdat dit lichamelijk en psychisch te belastend voor haar is, aldus de gemachtigde.
Verzoekster heeft de bestuursrechter bij monde van haar gemachtigde gewraakt omdat zij – door de beslissing van de bestuursrechter om de zaak eerst inhoudelijk te behandelen en zich na sluiting van het onderzoek te beraden over het al dan niet heropenen van de zaak – niet bij de behandeling ter zitting aanwezig kan zijn.

4.Het standpunt van de bestuursrechter

De bestuursrechter heeft niet in de wraking berust en heeft zich – verkort en zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat de gronden van het wrakingsverzoek niet leiden tot de conclusie dat er sprake is van (de schijn van) vooringenomenheid ten aanzien van verzoeker. De bestuursrechter heeft onder verwijzing naar het proces-verbaal van de zitting toegelicht dat haar reactie op het aanhoudingsverzoek een procedurele beslissing betreft die is ingegeven door het feit dat een goede afweging van het verzoek pas kan worden gemaakt na een inhoudelijke toelichting van de beroepsgronden, waarvan de verweerder volgens de bestuursrechter heeft aangevoerd dat die (in overwegende mate) geen betrekking hebben op het voorliggende bestreden besluit.

5.De beoordeling

5.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.2.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
5.3.
Het wrakingsverzoek is – naar de wrakingskamer begrijpt – gebaseerd op de stelling dat de bestuursrechter blijk heeft gegeven van vooringenomenheid door haar reactie op het aanhoudingsverzoek van verzoekster. Naar het oordeel van de wrakingskamer kan een dergelijke processuele beslissing geen grond opleveren voor wraking, nu deze geen zwaarwegende aanwijzing oplevert als hiervoor bedoeld. Niet valt in te zien dat de bestuursrechter – met de beslissing om zich eerst na sluiting van de zitting in raadkamer te beraden over de vraag of er aanleiding bestaat om de zaak te heropenen – blijk heeft gegeven van een partijdige dan wel vooringenomen opstelling. De bestuursrechter is met deze beslissing niet vooruitgelopen op de inhoudelijke beoordeling van de zaak, noch heeft zij op enige wijze de schijn van vooringenomenheid jegens verzoekster gewekt.
5.4
Nu verzoekster, noch haar gemachtigde ter zitting is verschenen en er derhalve geen nadere toelichting op het wrakingsverzoek is gegeven dan wel aanvullende omstandigheden zijn gesteld, is de wrakingskamer niet gebleken van andere feiten of omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de bestuursrechter een vooringenomenheid koestert of waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Derhalve wordt het verzoek tot wraking afgewezen.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
• de verzoekster p/a haar gemachtigde mr. S. Deldjou Fard;
• verweerder in de hoofdzaak;
• de bestuursrechter mr. L. Koper.
Deze beslissing is gegeven door mrs. I.D. Bellaart, T.F. Hesselink en J.Th. van Walderveen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Noorlander als griffier en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 11 december 2014.