ECLI:NL:RBDHA:2014:16652

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 oktober 2014
Publicatiedatum
4 februari 2015
Zaaknummer
C/09/474461 / KG RK 14-1882
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in civiele procedure

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 20 oktober 2014 het verzoek tot wraking van de kantonrechter mr. F.P.L.M. Vennix afgewezen. Het verzoekster, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, had de wraking ingediend naar aanleiding van een procedure waarin zij door belanghebbende, StamrechtPLUS.nl B.V., was gedagvaard. De belanghebbende had een vordering ingesteld tot betaling van een openstaand bedrag. Verzoekster stelde dat de reactie van belanghebbende op haar conclusie van antwoord te laat was ingediend, wat volgens haar in strijd was met de procesregels. De kantonrechter had echter geoordeeld dat de beslissing om de bezwaren van verzoekster niet te honoreren een processuele kwestie was en geen grond voor wraking opleverde. De wrakingskamer oordeelde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de vrees voor een gebrek aan onpartijdigheid van de kantonrechter objectief gerechtvaardigd maakten. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. Aangezien er geen bijzondere omstandigheden waren gesteld of gebleken, werd het wrakingsverzoek afgewezen en werd bepaald dat de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2014/54
zaak-/rolnummer: 474461 / KG RK 14-1882
procedurenummers: 3209177 / CV EXPL14-4072
datum beschikking: 20 oktober 2014
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [verzoekster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
verzoekster,
gemachtigde: [gemachtigde];
strekkende tot wraking van:
mr. F.P.L.M. Vennix,
rechter in de rechtbank Den Haag,
hierna te noemen: de kantonrechter.
Belanghebbende:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid StamrechtPLUS.nl B.V.,
gevestigd te Amersfoort,
gemachtigde: mr. P.E. Vos.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

1.1
Op 24 juni 2014 heeft belanghebbende verzoekster gedagvaard om te verschijnen ter terechtzitting van deze rechtbank, sector kanton, waarbij zij onder meer vordert verzoekster te veroordelen tot betaling aan belanghebbende van het op de facturen openstaande totale bedrag.
1.2
Bij brief van 11 juli 2014 heeft de griffier van de rechtbank aan belanghebbende medegedeeld dat zij mocht reageren op de door verzoekster ingestelde eis in reconventie en dat deze reactie een week voor de zitting ingediend moest zijn. Bij brief van 9 september 2014 heeft belanghebbende de reactie op de conclusie van antwoord tevens houdende conclusie in reconventie toegezonden. Bij brieven van 10 en 12 september 2014 heeft verzoekster bezwaar gemaakt tegen deze reactie. Bij brief van 15 september 2014 heeft de griffier aan verzoekster medegedeeld dat haar bezwaren niet worden gehonoreerd. Hierop heeft verzoekster de kantonrechter bij schriftelijk verzoek van 17 september 2014 gewraakt. Van de kantonrechter is op 1 oktober 2014 een reactie op het wrakingsverzoek ontvangen. Daarop heeft verzoekster per e-mail nog ‘bespreekpunten verzoek’ ingediend.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 6 oktober 2014 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Namens verzoekster is haar gemachtigde verschenen. De kantonrechter en belanghebbende zijn niet verschenen.

3.Het standpunt van verzoekster

Verzoekster heeft aan het wrakingsverzoek - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd. Verzoekster is van mening dat de reactie op de conclusie van antwoord tevens houdende conclusie in reconventie door belanghebbende tardief is ingediend. Deze is daags voor de comparitiezitting ingediend, hetgeen zij in strijd acht met de in het Landelijk Procesreglement Kanton genoemde termijn van vier weken. Voorts heeft zij aangevoerd dat de reactie het karakter heeft van een omvangrijke conclusie van repliek/dupliek met een onredelijk late eiswijziging, hetgeen in strijd is met de beginselen van behoorlijk procesrecht.

4.Het standpunt van de kantonrechter

De kantonrechter heeft zich op het standpunt gesteld dat het bericht aan verzoekster om haar bezwaren niet te honoreren een processuele kwestie betreft, die in beginsel geen grond op voor wraking oplevert. In dit geval is geen sprake van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

5.De beoordeling

5.1
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.2
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
5.3
De wrakingskamer merkt de beslissing om verzoekster niet te honoreren in haar bezwaar aan als een processuele beslissing. Dergelijke beslissingen vormen in principe geen grond voor een wraking. Alleen indien de beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de kantonrechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoekster dienaangaande bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. De wrakingskamer is van oordeel dat dit hier niet het geval is. Bijzondere omstandigheden zijn gesteld noch gebleken. De wrakingskamer neemt bij haar oordeel in aanmerking dat het bezwaar van verzoekster tegen voornoemde akte van belanghebbende bij uitstek een punt is dat ter zitting aan de orde kan worden gesteld.
5.4
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het wrakingsverzoek dient te worden afgewezen.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het wrakingsverzoek af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, Rv wordt toegezonden aan:
• verzoekster;
• de (gemachtigde van de) belanghebbende;
• de kantonrechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. E. Rabbie, D. Aarts, en I. Brand, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.W.W. Koppe als griffier en in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2014.