ECLI:NL:RBDHA:2014:16650

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 oktober 2014
Publicatiedatum
2 februari 2015
Zaaknummer
C/09/473522 / KG RK 14-1802
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van de kantonrechter in een civiele huurzakenprocedure

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 6 oktober 2014 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van de kantonrechter, mr. F.A.M. Veraart, door verzoeker, vertegenwoordigd door mr. E.A.M. Brouwers-Bouwman. Het verzoek tot wraking werd ingediend na een comparitie van partijen in een civiele procedure over de ontbinding van een huurovereenkomst en betaling van achterstallige huur. Verzoeker stelde dat de kantonrechter niet onpartijdig was en onvoldoende gelegenheid bood om zijn standpunten naar voren te brengen. Tijdens de zitting zou de kantonrechter hebben gelachen en haar hoofd hebben geschud bij het eindvoorstel van verzoeker.

De wrakingskamer oordeelde dat verzoeker ontvankelijk was in zijn verzoek, maar dat de gronden voor wraking niet voldoende waren. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De aangevoerde feiten en omstandigheden gaven geen aanleiding om te vrezen dat de kantonrechter aan onpartijdigheid ontbrak. De wrakingskamer concludeerde dat de kantonrechter partijen voldoende gelegenheid had gegeven om hun standpunten te bespreken en dat het niet onpartijdig handelen van de rechter niet was aangetoond. Het verzoek tot wraking werd afgewezen, en het proces in de hoofdzaak werd voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2014/51
zaak-/rekestnummer: C/09/473522 / KG RK 14-1802
zaaknummer hoofdzaak: 2389920 / RL EXPL 13-28956
datum beschikking: 6 oktober 2014
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
verder te noemen ‘[verzoeker]’,
gemachtigde in de hoofdzaak: mr. E.A.M. Brouwers-Bouwman;
strekkende tot wraking van:
mr. F.A.M. Veraart,
kantonrechter in de rechtbank Den Haag,
verder te noemen ‘de kantonrechter’.
Belanghebbende in deze procedure, tevens eiser in de hoofdzaak is:
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen ‘[belanghebbende]’.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

1.1.
Bij exploot van 23 september 2013 heeft [belanghebbende] [verzoeker] gedagvaard om op 15 oktober 2013 te verschijnen ter terechtzitting van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag, locatie Den Haag. Zijn vorderingen hebben – kort samengevat – betrekking op ontbinding van de huurovereenkomst tussen partijen en betaling van achterstallige huurtermijnen. Nadat diverse stukken tussen partijen zijn gewisseld en al eerder een comparitie van partijen heeft plaatsgevonden, heeft op 2 september 2014 ten overstaan van de kantonrechter een tweede comparitie van partijen plaatsgevonden. Van die comparitie van partijen is proces-verbaal opgemaakt. Uit het proces-verbaal blijkt dat de kantonrechter de comparitie van partijen heeft gesloten en bepaald op 20 oktober 2014 vonnis te zullen wijzen. Op 8 september 2014 is een op 5 september 2014 gedateerd verzoek tot wraking van de kantonrechter van [verzoeker] ter griffie ingekomen. De kantonrechter heeft op 11 september 2014 een schriftelijke reactie op het verzoek tot wraking ingediend.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

2.1.
Op 22 september 2014 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. [verzoeker] is in persoon verschenen en heeft zijn verzoek tot wraking toegelicht. [belanghebbende] is eveneens in persoon verschenen. De kantonrechter is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

3.Het standpunt van verzoeker

3.1.
Aan het wrakingsverzoek is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd. Tijdens de zitting was de kantonrechter niet onpartijdig. De kantonrechter was niet bereid de ingebrachte stukken te behandelen en aan [verzoeker] werd onvoldoende de gelegenheid geboden zijn standpunten naar voren te brengen. Bovendien schoot de rechter in de lach en schudde zij haar hoofd toen [verzoeker] zijn eindvoorstel deed.

4.Het standpunt van de kantonrechter

4.1.
De kantonrechter berust niet in de wraking. Zij stelt bij de opening van de comparitie aan partijen te hebben gevraagd waartoe de zitting benut zou kunnen worden en voor het sluiten van de zitting bij partijen te hebben gecontroleerd of zij alles aan de orde hadden kunnen stellen, zodat partijen daarmee de gelegenheid hebben gehad om de stukken ter sprake te brengen. Ook stukken die niet ter sprake zijn gebracht maar wel onderdeel uitmaken van het dossier, zullen bij het uiteindelijke oordeel worden betrokken indien en voor zover zij van belang zijn voor enige te nemen beslissing. De kantonrechter betwist [verzoeker] de mond te hebben gesnoerd. Zij betwist eveneens in de lach te zijn geschoten bij het tegenvoorstel van [verzoeker]. Of zij op dat moment haar hoofd heeft geschud, kan de kantonrechter zich niet herinneren.

5.De beoordeling

5.1.
Naar het oordeel van de wrakingskamer is [verzoeker] ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking. Weliswaar heeft [verzoeker] het verzoek tot wraking niet ter comparitie gedaan terwijl het wrakingsverzoek gestoeld is op de wijze waarop de kantonrechter de comparitie heeft geleid. Echter [verzoeker] heeft verklaard er bewust voor te hebben gekozen zijn gemachtigde in de hoofdzaak om hem moverende redenen buiten het wrakingsverzoek te houden. Dat [verzoeker] vervolgens enkele dagen nodig had om uit te zoeken hoe hij een verzoek tot wraking kon indienen en op te stellen, acht de wrakingskamer niet onredelijk. Gelet op het voorgaande is het verzoek tot wraking tijdig gedaan.
5.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.3.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
5.4.
De door [verzoeker] aangevoerde feiten en omstandigheden geven geen grond te vrezen dat het de kantonrechter aan onpartijdigheid ontbreekt noch is ten aanzien van haar de schijn van partijdigheid gewekt. Bij dit oordeel heeft de wrakingskamer betrokken dat uit het proces-verbaal van de zitting van 2 september 2014 blijkt dat de kantonrechter partijen heeft uitgenodigd zich uit te laten over wat zij ter zitting aan de orde willen stellen, waarop de gemachtigde van [verzoeker] heeft verklaard dat [verzoeker] niet iets speciaals te bespreken had. Ook heeft de kantonrechter blijkens het proces-verbaal voor het sluiten van de comparitie partijen nog gevraagd of zij alles aan de orde hebben kunnen stellen, welke vraag door partijen bevestigend zou zijn beantwoord. De wrakingskamer heeft geen reden om te twijfelen aan de inhoud van het proces-verbaal. Uit het voorgaande kan derhalve niet worden geconcludeerd dat de kantonrechter [verzoeker] niet in de gelegenheid heeft gesteld zijn standpunten naar voren te brengen. Dat ter comparitie niet alle ingebrachte stukken door de kantonrechter met partijen zijn besproken, maakt evenmin dat het de kantonrechter aan onpartijdigheid ontbreekt. Het is aan de kantonrechter de comparitie te leiden, waarbij zij de aanpak bepaalt en de vragen stelt die zij relevant acht voor haar oordeel over de zaak. De kantonrechter heeft daarbij een grote vrijheid omtrent haar aanpak en is niet gehouden om elk onderdeel van de zaak te bespreken.
5.5.
Dat de rechter bij het eindvoorstel van [verzoeker] zou hebben gelachen en nee zou hebben geschud, is niet komen vast te staan zodat dit reeds daarom geen grond voor wraking kan opleveren. De rechter ontkent te hebben gelachen en ter zitting heeft ook [belanghebbende] heeft verklaard dat de rechter op dat moment niet heeft gelachen. Weliswaar kan de rechter zich niet herinneren of zij nee heeft geschud, maar volgens [belanghebbende] heeft niet de rechter maar de griffier op enig moment nee geschud. De wrakingskamer tekent nog aan dat ook indien er wel van zou moeten worden uitgegaan dat de rechter nee heeft geschud dat het oordeel niet anders zou maken. Daarmee is de gestelde vooringenomenheid immers niet gegeven.
5.6.
Voor zover het wrakingsverzoek is ingegeven door het door de kantonrechter ter comparitie gegeven voorlopige oordeel over de zaak, geldt dat de juistheid daarvan niet in de wrakingsprocedure ter discussie kan staan. Het geven van een voorlopig oordeel is heel gebruikelijk in de huidige wijze van compareren en levert dus, tenzij sprake is van bijkomende omstandigheden die wel grond geven te vrezen dat van vooringenomenheid sprake is, geen grond voor wraking op. Dergelijke bijkomende omstandigheden zijn, mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet gebleken.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• [verzoeker], p/a mr. E.A.M. Brouwers-Bouwman;
• [belanghebbende];
• de kantonrechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. T.F. Hesselink, S.J. Hoekstra-van Vliet, M. Soffers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.I. Geerling als griffier en in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2014.