ECLI:NL:RBDHA:2014:16648

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 augustus 2014
Publicatiedatum
2 februari 2015
Zaaknummer
C/09/470052 / KG RK 14-1443
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van de wrakingskamer buiten behandeling gelaten wegens kennelijk misbruik van het rechtsmiddel wraking

In deze zaak heeft verzoeker Mr. ir. H.S.M. Kruijer op 10 april 2014 een beroepschrift ingediend tegen een uitspraak van de directeur van een bestuursorgaan met betrekking tot een navorderingsaanslag waterschapslasten 2013. Tijdens de mondelinge behandeling op 15 juli 2014, geleid door de gewraakte rechter Mr. E.I. Batelaan-Boonsma, werd het onderzoek ter zitting geschorst om de heffingsambtenaar de gelegenheid te geven nadere stukken aan te leveren. Op 17 juli 2014 diende Kruijer een verzoek tot wraking in, dat hij aanvulde met brieven op 21 en 23 juli 2014. De gewraakte rechter en de griffier hebben gereageerd op het wrakingsverzoek.

Het wrakingsverzoek werd op 28 juli 2014 behandeld door de wrakingskamer, waar Kruijer en gemachtigden van de heffingsambtenaar aanwezig waren. Kruijer voerde aan dat de wrakingskamer niet naar behoren was samengesteld en dat zijn pleitnota niet aan het proces-verbaal was gehecht. Na beraad besloot de wrakingskamer het verzoek tot wraking buiten behandeling te laten, omdat de aangevoerde gronden niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van partijdigheid. De wrakingskamer oordeelde dat de handelwijze van de rechter en de beslissing om het onderzoek te schorsen geen grond voor wraking opleverden.

De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor een gebrek aan onpartijdigheid van de rechter. Het verzoek tot wraking werd afgewezen, en het proces in de hoofdzaak werd voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 11 augustus 2014.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2014/41
zaak-/rekestnummer: C/09/470052/KG RK 14-1443
nummer hoofdzaak: SGR AWB 14/2956
datum beschikking: 11 augustus 2014
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht, in de zaak van:
Mr. ir. H.S.M. KRUIJER,
wonende te Heemstede,
verzoeker,
verder te noemen ‘Kruijer’,
strekkende tot wraking van:
Mr. E.I. BATELAAN-BOOMSMA,
rechter in de rechtbank Den Haag,
verder te noemen ‘de rechter’.
Belanghebbende in deze procedure is:
[de heffingsambtenaar],
verder te noemen ‘de heffingsambtenaar’.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

Kruijer heeft op 10 april 2014 bij deze rechtbank, team belastingrecht, een beroepschrift ingediend tegen een uitspraak van de [directeur bestuursorgaan] op een door Kruijer ingediend bezwaarschrift tegen de navorderingsaanslag 2013 waterschapslasten. Op 15 juli 2014 heeft in verband hiermee op een terechtzitting onder leiding van de rechter een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Van die behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Uit het proces-verbaal blijkt dat de rechter het onderzoek ter zitting heeft geschorst om de heffingsambtenaar in de gelegenheid te stellen binnen drie weken nadere stukken aan te leveren.
Op 17 juli 2014 heeft de rechtbank van Kruijer een verzoek tot wraking van de rechter (gedateerd 16 juli 2014) ontvangen. Dit verzoek is door Kruijer aangevuld bij brieven van 21 en 23 juli 2014. Bij brief van 18 juli 2014 heeft Kruijer de rechtbank, team belastingrecht, verzocht het van de zitting van 15 juli 2014 opgemaakte proces-verbaal te corrigeren.
De rechter heeft bij brief van 25 juli 2014 op het verzoek tot wraking gereageerd. De bij voormelde zitting aanwezige griffier heeft bij brief van 25 juli 2014 enkele opmerkingen gemaakt over de omstandigheden op de betreffende zitting en over het door hem opgestelde proces-verbaal.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 28 juli 2014 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Kruijer is verschenen. Namens de heffingsambtenaar zijn [gemachtigde 1] en
[gemachtigde 2] verschenen.
Bij aanvang van de behandeling heeft Kruijer, nadat de voorzitter een korte opsomming had gegeven van de stukken die zich in het rechtbankdossier bevonden en hij een pleitnota had overgelegd, de wrakingskamer gewraakt. De mondeling voorgedragen wrakingsgronden luidden:
1) de wrakingskamer is niet naar behoren samengesteld,
2) de pleitnota van Kruijer met betrekking tot de zitting van 15 juli 2014 is ten onrechte niet aan het desbetreffende proces-verbaal gehecht,
3) de wrakingskamer heeft een brief van een buitenstaander toegelaten.
Hij deelde daarbij mee het wrakingsverzoek nader schriftelijk te zullen motiveren en zo spoedig mogelijk aan de rechtbank toe te zullen zenden.
Na beraad heeft de wrakingskamer ter zitting bij monde van de voorzitter als beslissing meegedeeld dat het verzoek tot wraking van de wrakingskamer buiten behandeling wordt gelaten. Kruijer heeft ter zitting een drietal omstandigheden aangevoerd, die zonder nadere motivering waarom hieruit partijdigheid van de wrakingskamer zou blijken, niet als wrakingsgronden gelden. Dit verzoek tot wraking van de wrakingskamer kan daarom niet anders worden beschouwd dan als kennelijk misbruik van het rechtsmiddel wraking. Hieraan doet niet af dat Kruijer heeft aangekondigd de wrakingsgronden nader schriftelijk te willen motiveren. Artikel 8:16 lid 3 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt immers dat alle feiten of omstandigheden tegelijk dienen te worden voorgedragen.
Nadat de wrakingskamer bij monde van de voorzitter had medegedeeld de behandeling van het inleidende wrakingsverzoek voort te zullen zetten, heeft Kruijer de zittingzaal verlaten.

3.Het standpunt van verzoeker

Aan het wrakingsverzoek heeft Kruijer - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd.
Door bij aanvang van de zitting te melden dat het beroep betrekking had op de aanslag 2013 waterschapslasten heeft de rechter te kennen gegeven niet geïnteresseerd te zijn in de inhoud van het beroep, aangezien het beroep betrekking heeft op de
navorderingsaanslag 2013. Voorts heeft de rechter hem niet in de gelegenheid gesteld direct te reageren op een door de heffingsambtenaar aangevoerd verrassingsverweer en probeerde zij in een onderonsje met de heffingsambtenaar een probleem uit de wereld te helpen. Ten slotte is het onderzoek geschorst om de heffingsambtenaar in staat te stellen volstrekt irrelevante informatie te verstrekken en toonde de rechter geen enkele interesse voor een door Kruijer naar de zitting meegenomen bewijsstuk.

4.Het standpunt van de rechter

De rechter berust niet in de wraking. Zij voert aan dat zij uit het wrakingsverzoek opmaakt dat Kruijer zich niet kan vinden in een aantal door haar genomen procesrechtelijke beslissingen. Hierin kan volgens haar geen grond voor wraking zijn gelegen.

5.De beoordeling

Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
De door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden leveren geen grond op te vrezen dat het de rechter aan onpartijdigheid ontbreekt noch is ten aanzien van haar de schijn van partijdigheid gewekt. De gronden hebben betrekking op de wijze waarop de rechter de mondelinge behandeling heeft geleid en op haar beslissing het onderzoek ter zitting te schorsen. De wrakingskamer ziet niet in waarom de handelwijze van de rechter en/of de opmerkingen die zij ter zitting heeft gemaakt tot de conclusie zouden moeten leiden dat zij partijdig zou zijn dan wel dat zij daarmee de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt. Voorts is de beslissing om het onderzoek ter zitting te schorsen een processuele beslissing. Uitgangspunt is dat een processuele beslissing geen grond vormt voor wraking van de rechter. Alleen indien die beslissing dermate onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. Daarvan is in de onderhavige zaak geen sprake.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het verzoek tot wraking zal worden afgewezen.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af,
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek,
- beveelt dat een afschrift van deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
• Kruijer,
• de heffingsambtenaar,
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. E.A.G.M. van Rens, I.D. Bellaart en E. Rabbie, rechters, in tegenwoordigheid van J. Kriense Lokker als griffier en in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2014.