In deze zaak heeft verzoeker Mr. ir. H.S.M. Kruijer op 10 april 2014 een beroepschrift ingediend tegen een uitspraak van de directeur van een bestuursorgaan met betrekking tot een navorderingsaanslag waterschapslasten 2013. Tijdens de mondelinge behandeling op 15 juli 2014, geleid door de gewraakte rechter Mr. E.I. Batelaan-Boonsma, werd het onderzoek ter zitting geschorst om de heffingsambtenaar de gelegenheid te geven nadere stukken aan te leveren. Op 17 juli 2014 diende Kruijer een verzoek tot wraking in, dat hij aanvulde met brieven op 21 en 23 juli 2014. De gewraakte rechter en de griffier hebben gereageerd op het wrakingsverzoek.
Het wrakingsverzoek werd op 28 juli 2014 behandeld door de wrakingskamer, waar Kruijer en gemachtigden van de heffingsambtenaar aanwezig waren. Kruijer voerde aan dat de wrakingskamer niet naar behoren was samengesteld en dat zijn pleitnota niet aan het proces-verbaal was gehecht. Na beraad besloot de wrakingskamer het verzoek tot wraking buiten behandeling te laten, omdat de aangevoerde gronden niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van partijdigheid. De wrakingskamer oordeelde dat de handelwijze van de rechter en de beslissing om het onderzoek te schorsen geen grond voor wraking opleverden.
De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor een gebrek aan onpartijdigheid van de rechter. Het verzoek tot wraking werd afgewezen, en het proces in de hoofdzaak werd voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 11 augustus 2014.