ECLI:NL:RBDHA:2014:16647

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 augustus 2014
Publicatiedatum
2 februari 2015
Zaaknummer
C/09/469572 / KG RK 14-1384
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de kantonrechter in een arbeidsgeschil

In deze zaak heeft verzoekster, die in persoon procedeert, een wrakingsverzoek ingediend tegen de kantonrechter Mr. F.J. Verbeek van de rechtbank Den Haag. Dit verzoek volgde op een comparitie van partijen in een arbeidsgeschil tussen verzoekster en de Stichting Haga Ziekenhuis, waarbij verzoekster de stopzetting van haar arbeidsovereenkomst aanvecht. Het wrakingsverzoek is ingediend op 9 juli 2014, na een zitting op 7 juli 2014. Verzoekster stelt dat de kantonrechter niet de juiste vragen heeft gesteld en onvoldoende doorgevraagd heeft, wat volgens haar duidt op partijdigheid. De kantonrechter heeft echter aangegeven dat zij geen blijk heeft gegeven van partijdigheid en dat er geen feiten of omstandigheden zijn die dit zouden kunnen onderbouwen. De wrakingskamer heeft op 11 augustus 2014 de beslissing genomen dat verzoekster niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar verzoek tot wraking van de griffier, aangezien de wet niet voorziet in de mogelijkheid om een griffier te wraken. Het verzoek tot wraking van de kantonrechter is afgewezen, en het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing is openbaar uitgesproken en de betrokken partijen zijn op de hoogte gesteld van deze beslissing.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2014/38
zaak-/rekestnummer: C/09/469572/KG RK 14-1384
nummer hoofdzaak: 2815565 RL EXPL 14-5943
datum beschikking: 11 augustus 2014
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
verder te noemen ‘[verzoekster]’,
procederend in persoon,
strekkende tot wraking van:
Mr. F.J. VERBEEK,
kantonrechter in de rechtbank Den Haag,
verder te noemen ‘de kantonrechter’.
Belanghebbende in deze procedure is:
de stichting
STICHTING HAGA ZIEKENHUIS,
gevestigd en kantoorhoudende te Den Haag,
gedaagde partij in de hoofdzaak,
verder te noemen ‘Haga’,
gemachtigde mr. M.E.C.M. Paumen.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

Bij exploit van 24 februari 2014 heeft [verzoekster] Haga gedagvaard om op 6 maart 2014 te verschijnen ter terechtzitting van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag, locatie Den Haag. Haar vorderingen hebben - kort samengevat - betrekking op de stopzetting van haar arbeidsovereenkomst met Haga. Nadat op 16 april 2014 door Haga voor antwoord is geconcludeerd heeft op 7 juli 2014 ten overstaan van de kantonrechter een comparitie van partijen plaatsgevonden. Op 9 juli 2014 heeft [verzoekster] een verzoek tot wraking van de kantonrechter en van de bij de comparitie aanwezige griffier ingediend. De kantonrechter heeft bij brief van 17 juli 2014 op het verzoek tot wraking gereageerd.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 28 juli 2014 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. [verzoekster] is verschenen. Mr. Paumen heeft bij brief van 17 juli 2014 meegedeeld dat haar cliënte en zijzelf niet aanwezig zullen zijn bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek. [verzoekster] heeft haar verzoek tot wraking toegelicht.

3.Het standpunt van verzoeker

Aan het wrakingsverzoek is door [verzoekster] ten grondslag gelegd dat er feiten en twijfels aanwezig zijn, waaruit blijkt dat de rechterlijke onpartijdigheid door toedoen van de kantonrechter schade lijdt. Zij voert daartoe – kort samengevat – aan dat de kantonrechter de zitting niet goed had voorbereid. Bij een goede voorbereiding zou de kantonrechter bepaalde vragen hebben gesteld die nu achterwege zijn gebleven. De kantonrechter had geen oog voor diverse processen en verhoudingen, “was niet actueel voor wat betreft de arbeids-voorwaardelijkheden” en had geen enkel gevoel voor [verzoekster] als persoon.

4.Het standpunt van de kantonrechter

De kantonrechter berust niet in de wraking. Zij is van oordeel dat zij in de wijze waarop zij de zaak ter zitting heeft behandeld geen blijk heeft gegeven van partijdigheid en dat er ook overigens geen sprake is geweest van feiten of omstandigheden op grond waarvan de rechterlijke onpartijdigheid schade zou hebben kunnen lijden.

5.De beoordeling

[verzoekster] zal in haar verzoek tot wraking van de griffier niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de wet niet voorziet in de mogelijkheid een griffier te wraken.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
De door verzoekster aangevoerde feiten en omstandigheden geven geen grond te vrezen dat het de kantonrechter aan onpartijdigheid ontbreekt noch is ten aanzien van haar de schijn van partijdigheid gewekt. De omstandigheid dat de kantonrechter ter comparitie niet de vragen stelde waarop [verzoekster] had gerekend kan niet leiden tot de conclusie dat er sprake is van partijdigheid bij de kantonrechter. Dit geldt ook voor de opvatting van [verzoekster] dat de kantonrechter op bepaalde onderdelen niet voldoende zou hebben doorgevraagd. Gesteld al dat zou komen vast te staan dat de kantonrechter de zaak onvoldoende zou hebben voorbereid en geanalyseerd, valt immers zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet in te zien waarom die omstandigheid aanleiding zou moeten geven tot het oordeel dat bij haar sprake was van partijdigheid of vooringenomenheid ten aanzien van [verzoekster].
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het verzoek tot wraking van de kantonrechter dient te worden afgewezen.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- verklaart [verzoekster] niet-ontvankelijk in haar verzoek tot wraking van de griffier,
- wijst het verzoek tot wraking van de kantonrechter af,
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek,
- beveelt dat een afschrift van deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• [verzoekster],
• Haga, p/a mr. Paumen,
• de kantonrechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. E.A.G.M. van Rens, I.D. Bellaart en E. Rabbie, rechters, in tegenwoordigheid van J. Kriense Lokker als griffier en in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2014.