In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 20 november 2014, hebben verzoekers [A] en [B] een verzoek ingediend om vast te stellen dat zij beiden in het bezit zijn van de Nederlandse nationaliteit. De verzoekers zijn geboren in Australië en zijn de kinderen van een Nederlandse vader, [vader], en een Australische moeder, [moeder]. De rechtbank heeft de procedure beoordeeld aan de hand van verschillende documenten, waaronder een uitspraak van de Supreme Court van New South Wales, die op 9 juli 2013 heeft vastgesteld dat [vader] de juridische vader is van verzoekers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de familierechtelijke betrekkingen tussen verzoekers en [vader] niet automatisch leiden tot verkrijging van het Nederlanderschap, omdat verzoekers op het moment van de uitspraak meerderjarig waren. De rechtbank heeft ook overwogen dat de vermelding van [vader] op de geboorteakten van verzoekers niet voldoende is om de Nederlandse nationaliteit te verkrijgen, aangezien dit niet voldoet aan de vereisten van de Rijkswet op het Nederlanderschap. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat [B] vanaf [geboortedag] 2002 in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit, terwijl het verzoek van [A] werd afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken door de rechters M.E. Groeneveld-Stubbe, W.A.G.J. Ferenschild en A.M. Brakel.