Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- het op 18 juli 2014 ingekomen verzoekschrift,
- de brief van de IND van 3 september 2014,
- de brief van de officier van justitie van 22 september 2014.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 november 2014 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een man die stelt dat hij vanaf zijn geboorte de Nederlandse nationaliteit bezit en deze nooit heeft verloren. Verzoeker, geboren op [geboortedag] 1967 in Suriname, vestigde zich op 11 december 1972 met zijn moeder in Nederland. De ouders van verzoeker zijn gescheiden en zijn vader bleef in Suriname. Tijdens de onafhankelijkheid van Suriname op 25 november 1975 woonde verzoeker nog steeds in Nederland. Verzoeker verzoekt de rechtbank vast te stellen dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft behouden, ondanks dat hij in 1977 met zijn moeder naar Suriname is gegaan.
De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) betwist dit en stelt dat verzoeker vanaf 3 november 1977 niet meer in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit, omdat hij zich toen in Suriname heeft gevestigd en volgens de Toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten tussen Nederland en Suriname (TOS) de Surinaamse nationaliteit van zijn vader volgde. De officier van justitie sluit zich aan bij het standpunt van de IND.
De rechtbank oordeelt dat verzoeker bij zijn geboorte de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen en deze heeft behouden tot de onafhankelijkheid van Suriname. Echter, de rechtbank concludeert dat verzoeker zich tijdens zijn minderjarigheid met zijn moeder in Suriname heeft gevestigd, waardoor hij de Surinaamse nationaliteit heeft verkregen en de Nederlandse nationaliteit heeft verloren. De rechtbank wijst het verzoek van verzoeker af, waarbij zij opmerkt dat de situatie van de zus van verzoeker niet relevant is voor deze beslissing.