ECLI:NL:RBDHA:2014:16639

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2014
Publicatiedatum
29 januari 2015
Zaaknummer
C-09-470217 - HA RK 14-394
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van de Nederlandse nationaliteit van verzoeker in het kader van de Rijkswet op het Nederlanderschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 november 2014 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een man die stelt dat hij vanaf zijn geboorte de Nederlandse nationaliteit bezit en deze nooit heeft verloren. Verzoeker, geboren op [geboortedag] 1967 in Suriname, vestigde zich op 11 december 1972 met zijn moeder in Nederland. De ouders van verzoeker zijn gescheiden en zijn vader bleef in Suriname. Tijdens de onafhankelijkheid van Suriname op 25 november 1975 woonde verzoeker nog steeds in Nederland. Verzoeker verzoekt de rechtbank vast te stellen dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft behouden, ondanks dat hij in 1977 met zijn moeder naar Suriname is gegaan.

De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) betwist dit en stelt dat verzoeker vanaf 3 november 1977 niet meer in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit, omdat hij zich toen in Suriname heeft gevestigd en volgens de Toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten tussen Nederland en Suriname (TOS) de Surinaamse nationaliteit van zijn vader volgde. De officier van justitie sluit zich aan bij het standpunt van de IND.

De rechtbank oordeelt dat verzoeker bij zijn geboorte de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen en deze heeft behouden tot de onafhankelijkheid van Suriname. Echter, de rechtbank concludeert dat verzoeker zich tijdens zijn minderjarigheid met zijn moeder in Suriname heeft gevestigd, waardoor hij de Surinaamse nationaliteit heeft verkregen en de Nederlandse nationaliteit heeft verloren. De rechtbank wijst het verzoek van verzoeker af, waarbij zij opmerkt dat de situatie van de zus van verzoeker niet relevant is voor deze beslissing.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rekestnummer: C/09/470217 / HA RK 14-394
Beschikking van 20 november 2014
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat mr. W. Hoebba te Amsterdam,
en:
DE STAAT DER NEDERLANDEN
(Ministerie van Veiligheid en Justitie,
Immigratie- en Naturalisatiedienst),
verder te noemen ‘de IND’,
zetelende te Den Haag,
belanghebbende,
vertegenwoordigd door mr. J.E.A. Pesch.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het op 18 juli 2014 ingekomen verzoekschrift,
  • de brief van de IND van 3 september 2014,
  • de brief van de officier van justitie van 22 september 2014.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2014. Verzoeker is verschenen, vergezeld van mr. Hoebba. Namens de IND is mr. Pesch verschenen. De officier van justitie heeft schriftelijk te kennen gegeven geen prijs te stellen op een mondelinge behandeling. Mr. Hoebba heeft pleitnotities overgelegd.

2.De feiten

Verzoeker is op [geboortedag] 1967 te [geboorteplaats] (Suriname) geboren, als zoon van de echtelieden [A] en [B]. Op 11 december 1972 vestigde verzoeker zich met zijn moeder in Nederland, terwijl zijn vader in Suriname bleef. Het huwelijk van de ouders van verzoeker is op 5 november 1973 door echtscheiding ontbonden. Ten tijde van de onafhankelijkheid van Suriname op 25 november 1975 woonde verzoeker met zijn moeder in Nederland. Zijn vader woonde in Suriname.

3.Het verzoek

Verzoeker vraagt de rechtbank vast te stellen dat hij vanaf zijn geboorte op [geboortedag] 1967 de Nederlandse nationaliteit bezit en deze nimmer heeft verloren. Hij voert daartoe aan dat hij bij zijn geboorte de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen en deze nationaliteit ten tijde van de onafhankelijkheid van Suriname op 25 november 1975 heeft behouden omdat hij met zijn moeder in Nederland woonachtig was. Hij is in 1977 weliswaar met zijn moeder, oudere broer en jongere zus naar Suriname gegaan, maar van een vestiging in Suriname is geen sprake geweest.

4.Het standpunt van de IND en van de officier van justitie

4.1.
De IND concludeert dat verzoeker vanaf 3 november 1977 niet meer in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit, omdat verzoeker zich vanaf dat moment in Suriname heeft gevestigd en hij op grond van artikel 6 lid 1 van de Toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname (TOS) als minderjarige de Surinaamse nationaliteit van zijn vader volgde. Hij verkreeg daardoor de Surinaamse nationaliteit en verloor de Nederlandse nationaliteit.
4.2.
De officier van justitie heeft schriftelijk te kennen gegeven zich aan te sluiten bij het advies van de IND.

5.De beoordeling

5.1.
Niet staat ter discussie dat verzoeker bij zijn geboorte op [geboortedag] 1967 als zoon van Nederlandse ouders in het bezit is gekomen van de Nederlandse nationaliteit en dat hij deze nationaliteit ten tijde van de onafhankelijkheid van Suriname op 25 november 1975 heeft behouden. Op 25 november 1975 had verzoeker als minderjarige met zijn moeder woonplaats in Nederland, terwijl zijn vader woonplaats had in Suriname. Artikel 6 lid 2 TOS bepaalt dat minderjarigen de nationaliteit volgen die hun moeder ingevolge de TOS verkrijgt of behoudt, indien en zolang zij met de moeder in een ander land verblijven dan de vader. Verzoeker behield derhalve zijn Nederlandse nationaliteit.
5.2.
De vader van verzoeker woonde op 25 november 1975 in Suriname. Artikel 3 TOS bepaalt dat alle meerderjarige Nederlanders die in Suriname zijn geboren en op het tijdstip van de inwerkingtreding van de TOS in de Republiek Suriname woonplaats, hetzij werkelijk verblijf hebben, de Surinaamse nationaliteit verkrijgen. Artikel 2 lid 1 TOS bepaalt dat het verkrijgen van de Surinaamse nationaliteit ingevolge de TOS het verlies van het Nederlanderschap tot gevolg heeft. De vader van verzoeker verkreeg derhalve op 25 november 1975 de Surinaamse nationaliteit en verloor de Nederlandse nationaliteit.
5.3.
Verzoeker voert aan dat hij zich op 11 december 1972 op vijfjarige leeftijd met zijn moeder in Nederland heeft gevestigd en dat hij zich pas in 1987 – als meerderjarige – weer in Suriname heeft laten inschrijven. Hieruit blijkt volgens hem dat hij zijn woonplaats vóór 1987 niet heeft verplaatst naar Suriname, waardoor hij in het bezit is gebleven van de Nederlandse nationaliteit.
5.4.
Verzoeker heeft ter zitting aangevoerd dat hij in 1977 samen met zijn moeder naar Suriname is gegaan, maar dat er geen sprake is geweest van een vestiging in Suriname. Na 1977 is hij regelmatig naar Nederland gekomen en hij heeft zich niet uitgeschreven uit de gemeentelijke basisadministratie in Nederland. Verzoeker heeft een brief overgelegd van de gemeente Amsterdam, dienst persoonsgegevens, burgerzaken, afdeling immigratie en nationaliteiten, van 12 augustus 2008 waarin staat dat verzoeker van 11 december 1972 tot
3 november 1997 stond ingeschreven in de bevolkingsadministratie van de gemeente Amsterdam.
5.5.
De rechtbank dient in deze zaak vast te stellen of verzoeker tijdens zijn minderjarigheid zijn woonplaats, hetzij zijn werkelijk verblijf heeft verplaatst van Nederland naar Suriname, waardoor hij overeenkomstig het bepaalde in artikel 6 lid 1 TOS de Surinaamse nationaliteit van zijn vader volgde.
5.6.
De vraag of verzoeker zijn aanvankelijke woonplaats in Nederland heeft opgegeven moet worden beantwoord aan de hand van feitelijke omstandigheden waaruit kan worden afgeleid of (de moeder van) verzoeker, ten tijde van het vertrek uit Nederland in 1977, het voornemen had zich blijvend in Suriname te vestigen. De rechtbank neemt bij de beantwoording van die vraag het volgende in overweging.
5.7.
In de door verzoeker overgelegde brief van de gemeente Amsterdam van 12 augustus 2008 staat weliswaar vermeld dat verzoeker van 11 december 1972 tot 3 november 1997 stond ingeschreven in de bevolkingsadministratie van de gemeente Amsterdam, maar in diezelfde brief staat eveneens vermeld dat verzoeker op 3 november 1977 is uitgeschreven naar Suriname en zich vervolgens op 27 maart 1991 weer heeft ingeschreven in de bevolkingsadministratie van de gemeente Amsterdam.
De door de IND overgelegde persoonskaarten van zowel verzoeker als zijn moeder vermelden dat zij beiden op 3 november 1977 zijn vertrokken naar Suriname, Paramaribo. Verzoeker is volgens zijn persoonskaart weer ingeschreven in de gemeente Amsterdam op 27 maart 1991.
Uit stempels in het aan verzoeker op 2 oktober 1972 afgegeven paspoort valt af te leiden dat verzoeker op 21 mei 1976 naar Suriname is vertrokken en dat hij op 26 oktober 1977 is ingeschreven in het bevolkingsregister van Paramaribo.
In het proces-verbaal van mondelinge uitspraak van de Raad van State, afdeling bestuursrechtspraak, van 26 april 1994 is overwogen dat verzoeker sedert 21 mei 1976, na een verblijf hier te lande sinds 27 november 1972, tot zijn binnenkomst in Nederland op 20 maart 1991, in Suriname heeft verbleven.
Uit door de IND via het ministerie van Buitenlandse Zaken ingewonnen informatie blijkt dat verzoeker in Suriname op grond van artikel 6 lid 1 TOS de Surinaamse nationaliteit heeft verkregen. Verzoeker heeft ook een Surinaams paspoort aangevraagd en verkregen.
5.8.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat is komen vast te staan dat verzoeker zich tijdens zijn minderjarigheid – met zijn moeder – in Suriname heeft gevestigd, waardoor hij overeenkomstig het bepaalde in artikel 6 lid 1 TOS de Surinaamse nationaliteit verkreeg. Op grond van artikel 2 lid 1 TOS verloor hij daarmee de Nederlandse nationaliteit. Dit leidt tot de conclusie dat het verzoek dient te worden afgewezen.
5.9.
Het feit dat de vijf jaar jongere zus van verzoeker, die volgens hem op 25 november 1975 eveneens in Nederland verbleef en in 1977 ook mee naar Suriname is gegaan, volgens verzoeker wel de Nederlandse nationaliteit zou hebben behouden, doet aan bovenstaande beslissing niet af. Afgezien van het feit dat de zus van verzoeker een andere vader heeft dan hijzelf, met mogelijke consequenties voor haar nationaliteit van dien, geldt dat het complex van feiten en omstandigheden zoals dat aan de orde is in het geval van de zus van verzoeker de rechtbank niet bekend is, zodat daaraan geen gevolgen kunnen worden verbonden.

6.De beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Groeneveld-Stubbe, mr. W.A.G.J. Ferenschild en mr. A.M. Brakel en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2014. [1]

Voetnoten

1.type: 206