ECLI:NL:RBDHA:2014:16628

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 mei 2014
Publicatiedatum
29 januari 2015
Zaaknummer
C/09/464446 / KG RK 14-810
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek in civiele procedure afgewezen wegens niet-tijdige indiening

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 12 mei 2014 uitspraak gedaan op een verzoek tot wraking van de kantonrechter mr. G.M.A. van Zaltbommel-Uittenbogaard. Het wrakingsverzoek was ingediend door een vennootschap onder firma en enkele natuurlijke personen, die betrokken waren in een civiele procedure tegen een commanditaire vennootschap. De verzoekers voerden aan dat de kantonrechter vooringenomen was, onder andere vanwege opmerkingen die tijdens een comparitie op 29 oktober 2013 waren gemaakt en het zoekraken van een processtuk. De kantonrechter had op 2 april 2014 verzocht om een akte die eerder in het dossier was opgenomen opnieuw in te dienen, wat door de verzoekers als partijdig werd ervaren.

De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek tot wraking niet tijdig was ingediend, aangezien er bijna een half jaar was verstreken tussen de comparitie en de indiening van het wrakingsverzoek. De verzoekers hadden niet onmiddellijk gereageerd op de vermeende vooringenomenheid van de kantonrechter. De wrakingskamer benadrukte dat een verzoek tot wraking moet worden ingediend zodra de feiten of omstandigheden bekend zijn die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel kunnen trekken.

Daarnaast oordeelde de wrakingskamer dat de kantonrechter niet de schijn van partijdigheid had gewekt. De verzoekers hadden de mogelijkheid om de ontbrekende akte opnieuw in te dienen, wat aantoont dat de kantonrechter zich neutraal opstelde. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af en verklaarde de verzoekers niet-ontvankelijk in hun verzoek voor zover dit betrekking had op de comparitie van 29 oktober 2013. De procedure in de hoofdzaak werd voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2014/17
zaak-/rekestnummer: C/09/464446/KG RK 14-810
nummer hoofdzaak: 2194024 CV EXPL 13-4356
datum beschikking: 12 mei 2014
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de zaak van:

1.de vennootschap onder firma [verzoeker 1],

statutair gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats],
2.
[verzoeker 2],
wonende te [woonplaats],
3.
[verzoeker 3],
wonende te [woonplaats],
4.
[verzoeker 4],
wonende te [woonplaats],
5.
[verzoeker 5],
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. H.M.A. over de Linden,
verzoekers (hierna: [verzoekers]),
strekkende tot wraking van:
Mr. G.M.A. VAN ZALTBOMMEL-UITTENBOGAARD
kantonrechter in de rechtbank Den Haag,
(hierna: de kantonrechter).
Belanghebbende is:
de commanditaire vennootschap
[belanghebbende],
statutair gevestigd te [vestigingsplaats],
gemachtigde: mr. R. van Viersen,
(hierna: [belanghebbende]).

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

Bij exploit van 17 juli 2013 heeft [belanghebbende] [verzoekers] gedagvaard om op 31 juli 2013 te verschijnen ter terechtzitting van deze rechtbank, kamer voor kantonzaken, locatie Leiden. [belanghebbende] vordert betaling door [verzoekers] van een aantal achterstallige facturen met betrekking tot door [belanghebbende] verrichte advieswerkzaamheden. Op 29 oktober 2013 heeft ten overstaan van de kantonrechter een comparitie van partijen plaatsgevonden. Na een verdere conclusiewisseling heeft de kantonrechter bij rolbeslissing van 2 april 2014 de meest gerede partij verzocht de zich niet meer bij de stukken bevindende akte wijziging van eis in conventie tevens conclusie van dupliek in reconventie van [belanghebbende], gedateerd 5 februari 2014, wederom in het geding te brengen. [verzoekers] hebben vervolgens op 16 april 2014 een schriftelijk verzoek tot wraking van de kantonrechter ingediend. Bij brief van 24 april 2014 heeft de kantonrechter op het wrakingsverzoek gereageerd.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 28 april 2014 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Namens [verzoekers] is [verzoeker 2] verschenen, vergezeld van mr. Over de Linden. Namens [belanghebbende] is mr. Van Viersen verschenen. De kantonrechter is niet verschenen.

3.Het standpunt van verzoeker

3.1.
Aan het wrakingsverzoek is het volgende ten grondslag gelegd. De kantonrechter is vooringenomen omdat zij tijdens de comparitie van partijen op 29 oktober 2013 tegen [verzoeker 2] heeft gezegd dat hij wel wat meer is dan een broodjeszaak/pizzabakker en dat hij dat zelf ook best weet. Uit geen enkel processtuk blijkt echter dat hij meer zou zijn dan een broodjeszaak/pizzabakker.
3.2.
Voorts heeft de kantonrechter tijdens voormelde comparitie producties bekeken die door [belanghebbende] in enkelvoud waren overgelegd. Pas op aanwijzing van mr. Over de Linden heeft de kantonrechter de producties aan het einde van de zitting teruggegeven aan [belanghebbende].
3.3.
Bij gelegenheid van de behandeling van het wrakingsverzoek heeft mr. Over de Linden nog medegedeeld dat haar cliënt zich, gelet op de wijze van begroeting bij aanvang van de comparitie, niet aan de indruk kan onttrekken dat de kantonrechter en [belanghebbende] elkaar kennen.
3.4.
Ten slotte is het volgens [verzoekers] onbegrijpelijk hoe het kan dat een processtuk, dat zich eerst in het dossier van de rechtbank heeft bevonden, blijkt te zijn verdwenen. Aangezien onduidelijk is wie in deze de meest gerede partij is en om er zeker van te zijn dat het dezelfde akte betreft, heeft mr. Over de Linden zich genoodzaakt gezien om het originele processtuk aan de kantonrechter te doen toekomen. Door het verzoek van de kantonrechter bij rolbeslissing van 2 april 2014 is het vertrouwen in een onafhankelijke rechtspraak geschaad en heeft de kantonrechter de indruk van partijdigheid gewekt.

4.Het standpunt van de kantonrechter

4.1.
De kantonrechter berust niet in de wraking. Zij stelt zich op het standpunt dat het wrakingsverzoek dient te worden afgewezen. Het wrakingsverzoek is onder meer gebaseerd op hetgeen ter comparitie op 29 oktober 2013 aan de orde is gekomen. Het verzoek tot wraking is niet gedaan zodra de feiten en omstandigheden aan [verzoekers] bekend zijn geworden. Het is, gelet op het tijdsverloop, voor de kantonrechter moeilijk een gedegen inhoudelijke reactie te geven. Ter comparitie heeft zij aan [verzoeker 2] een passage uit een uitspraak van de Raad van Tucht van de Nederlandse Orde van belastingadviseurs van 3 januari 2013 voorgehouden waarin valt te lezen dat [belanghebbende] stelt dat [verzoeker 2] gezien de omzet- en winstcijfers over verscheidene jaren, ten onrechte het beeld schetst dat hij maar een eenvoudige pizzabakker is met een geringe omzet.
4.2.
Met betrekking tot de ter comparitie overgelegde producties kan de kantonrechter zich niet meer herinneren wat er precies is voorgevallen. De producties bevinden zich in elk geval niet in het dossier.
4.3.
Dat een processtuk uit het dossier blijkt te zijn verdwenen valt volgens de kantonrechter te betreuren. Beide partijen hebben echter inmiddels de betreffende akte nogmaals in het geding gebracht, zodat kon worden nagegaan dat hetzelfde processtuk wederom in het geding is gebracht. Uit deze gang van zaken valt geen partijdigheid af te leiden, aldus de kantonrechter.

5.De beoordeling

5.1.
Artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering schrijft voor dat een verzoek tot wraking wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden aan verzoeker bekend zijn geworden.
5.2.
De wrakingskamer is van oordeel dat het verzoek tot wraking voor zover dat betrekking heeft op de gestelde gebeurtenissen ten tijde van de comparitie van partijen van 29 oktober 2013 niet tijdig is gedaan nu er tussen die comparitie en het op 16 april 2014 ingekomen wrakingsverzoek bijna een half jaar is verstreken. Het betoog van mr. Over de Linden dat, mede gelet op het kostenaspect, lang over een verzoek tot wraking is nagedacht en het reeds bestaande onprettige gevoel na het zoek raken van de akte zodanig is versterkt dat alsnog besloten is een wrakingverzoek in te dienen, maakt dit niet anders. Dit leidt tot de conclusie dat [verzoekers] in hun verzoek tot wraking voor zover dat betrekking heeft op de comparitie van partijen van 29 oktober 2013 (zie de onder 3.1. tot en met 3.3. weergegeven wrakingsgronden) niet-ontvankelijk zullen worden verklaard.
5.3.
Ten aanzien van de hiervoor onder 3.4. weergegeven wrakingsgrond overweegt de wrakingskamer als volgt. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.4.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
5.5.
Het zoek raken van de akte wijziging van eis in conventie tevens conclusie van dupliek in reconventie en de wijze waarop door de kantonrechter bij rolbeslissing is gevraagd om toezending van die akte door de meest gerede partij, kan niet leiden tot de conclusie dat de kantonrechter de schijn van partijdigheid heeft gewekt. Juist door aan beide partijen door middel van een rolbeslissing kenbaar te maken dat de betreffende akte zich niet (meer) in het dossier bevond en het aan partijen te laten wie de akte (nogmaals) in het geding brengt, wat beide partijen de mogelijkheid geeft die akte (wederom) toe te zenden, heeft de kantonrechter blijk gegeven van onpartijdigheid. Het verzoek tot wraking zal dan ook worden afgewezen.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- verklaart [verzoekers] niet-ontvankelijk in hun verzoek tot wraking voor zover dit betrekking heeft op de comparitie van partijen van 29 oktober 2013,
- wijst het verzoek tot wraking voor het overige af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat een afschrift van deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• [verzoekers] p/a mr. H.M.A. Over de Linden,
• [belanghebbende], p/a mr. R. van Viersen,
• de kantonrechter mr. G.M.A. van Zaltbommel-Uittenbogaard.
Deze beslissing is gegeven door mrs. G.P. Verbeek, K.M. Braun en M. Knijff, rechters, in tegenwoordigheid van J. Kriense Lokker als griffier en in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2013.