ECLI:NL:RBDHA:2014:16625

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 mei 2014
Publicatiedatum
29 januari 2015
Zaaknummer
C/09/463901/ KG RK 14-739
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Intellectueel-eigendomsrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in civiele procedure inzake octrooiaanvragen

In deze zaak heeft verzoeker, woonachtig in België, een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechters P.G.J. de Heij, F.M. Bus en D. van Oostveen van de Rechtbank Den Haag. Dit verzoek volgde op een beslissing van de rechtbank om geen aanhouding te verlenen van een pleidooi in een civiele procedure waarin het Universitair Medisch Centrum Utrecht (UMCU) verzoeker had gedagvaard. Verzoeker was van mening dat de afwijzing van zijn verzoek om aanhouding een grond vormde voor wraking, omdat hij zonder advocaat aanwezig was en niet in staat was om zich van juridische bijstand te voorzien. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking behandeld op 28 april 2014, waarbij verzoeker aanwezig was, maar zijn verzoek om aanhouding van de behandeling werd afgewezen. Verzoeker verliet daarop de zittingszaal, wat leidde tot de conclusie van de wrakingskamer dat het verzoek tot wraking kennelijk misbruik van het rechtsmiddel was. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing om geen aanhouding te verlenen een procedurele beslissing is en in het algemeen geen grond voor wraking oplevert. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat een eventueel volgend wrakingsverzoek in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 12 mei 2014.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2014/15
zaak-/rekestnummer: C/09/463901/KG RK 14-739
nummer hoofdzaak: C/09/325461/HA ZA 08-3967
datum beschikking: 12 mei 2014
BESLISSING
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] (België),
verzoeker,
(verder: verzoeker),
strekkende tot wraking van:
mrs. P.G.J. DE HEIJ, F.M. BUS en D. VAN OOSTVEEN,
rechters in de rechtbank Den Haag,
(verder: de rechters).
Belanghebbende is:
Universitair Medisch Centrum Utrecht,
gevestigd te Utrecht,
advocaat mr. D. Knottenbelt te Rotterdam,
(verder: het UMCU).

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

Bij exploit van 15 oktober 2008 heeft het UMCU verzoeker gedagvaard om op 3 december 2008 niet in persoon maar vertegenwoordigd door een advocaat te verschijnen ter terechtzitting van deze rechtbank. Het UMCU vordert – kort samengevat – dat de rechtbank voor recht verklaart dat de aanspraken op een aantal op naam van verzoeker staande octrooiaanvragen aan het UMCU toekomen. Het pleidooi in die procedure is vastgesteld op 11 april 2014. Bij gelegenheid van dat pleidooi heeft verzoeker, die in persoon verscheen, om aanhouding van het pleidooi verzocht omdat er voor hem geen advocaat meer optrad en hij de gelegenheid wenste te krijgen zich van een nieuwe advocaat te voorzien. Na beraad in raadkamer heeft de rechtbank het verzoek om aanhouding afgewezen. Hierop heeft verzoeker te kennen gegeven de rechters te wraken.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

2.1.
Op 28 april 2014 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeker is verschenen, vergezeld van zijn broer de heer [broer verzoeker].
2.2.
Fotokopieën van een brief van mr. Wiersma, namens UMCU, van 24 april 2014 en het op schrift gestelde standpunt van de rechters, zijn tevoren aan verzoeker toegezonden, en – nu deze te kennen gaf die niet te hebben ontvangen – ter zitting (nogmaals) aan hem overhandigd.
2.3.
Bij aanvang van de behandeling van het wrakingsverzoek heeft verzoeker verzocht om aanhouding daarvan omdat hij nog geen advocaat bereid heeft gevonden hem bij de behandeling van de wraking bij te staan en bij de behandeling daarvan net als bij de procedure bijstand van een advocaat onontbeerlijk is. Na schorsing van de behandeling voor beraad in raadkamer omtrent het verzoek tot aanhouding en de daarop volgende mededeling van de voorzitter dat dat verzoek wordt afgewezen, heeft verzoeker de wrakingskamer gewraakt. Nadat de voorzitter te kennen had gegeven dat de wrakingskamer zich omtrent dat verzoek zou beraden heeft verzoeker de wrakingskamer medegedeeld dat hij niet op die beslissing zou wachten en dat hij de zittingszaal zou verlaten, wat hij vervolgens heeft gedaan. Nadat de wrakingskamer zich had beraden bleek dat verzoeker niet in de zittingszaal was teruggekeerd en -naar de gerechtsbode mededeelde- kennelijk het gebouw had verlaten.
2.4.
De voorzitter heeft medegedeeld dat de wrakingskamer het verzoek tot wraking van de wrakingskamer buiten behandeling laat en de behandeling van het (inleidende) wrakingsverzoek zal voorzetten. De wrakingskamer merkt het verzoek om haar te wraken, dat kennelijk slechts is ingegeven door de wens om tot aanhouding van de behandeling te komen, aan als kennelijk misbruik van het rechtsmiddel wraking.
2.5.
Na afloop van de wrakingszitting is van verzoeker op 29 april 2014 een telefax ontvangen. Nu dit blijkens de aanhef en inhoud niet meer en anders uitmaakt dan een schriftelijke neerlegging van zijn ter zitting reeds mondeling gedane wrakingsverzoek van de wrakingskamer en de wrakingskamer over dat verzoek reeds heeft beslist, neemt de wrakingskamer die fax niet verder in behandeling.

3.Het standpunt van verzoeker

Verzoeker heeft bij het pleidooi op 11 april 2014 mondeling medegedeeld de rechters te wraken. Hij heeft aan de voorzitter een schriftelijk stuk overhandigd waarin, naar hij mededeelde, de grond(en) voor de wraking waren neergelegd. Op de vraag wat die grond(en) geacht moeten worden in te houden wordt in het onderstaande teruggekomen.

4.Het standpunt van de rechters

Namens de rechters heeft mr. De Heij te kennen gegeven slechts als wrakingsgrond te kunnen aanmerken de weigering van de rechtbank om het verzoek om aanhouding te honoreren. Een dergelijke beslissing vormt, aldus de rechters, geen omstandigheid op grond waarvan aan de onpartijdigheid van de gewraakte rechters zou kunnen worden getwijfeld. De rechters berusten dan ook niet in de wraking.

5.De beoordeling

5.1.
Verzoeker heeft zijn verzoek tot wraking ter gelegenheid van het pleidooi op 11 april 2014 mondeling gedaan. Nu bij mondelinge verzoeken tot wraking ter terechtzitting niet de eis geldt dat het verzoek moet zijn gedaan of ondertekend door een advocaat, kan verzoeker in zijn wrakingsverzoek worden ontvangen.
5.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.3.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
5.4.
In het door verzoeker bij pleidooi overgelegde schriftelijke wrakingsverzoek leest de wrakingskamer, evenals de gewraakte rechters, slechts één wrakingsgrond, te weten de beslissing van de rechters om het verzoek van verzoeker tot aanhouding van het pleidooi niet te honoreren. Hetgeen overigens is aangevoerd heeft betrekking op de inhoud van de onderliggende civiele procedure en kan bij de beoordeling van het wrakingsverzoek geen rol spelen.
5.5.
De beslissing om geen aanhouding te verlenen is een procedurele beslissing. In het algemeen levert (onvrede over) een processuele beslissing geen grond voor wraking op, tenzij er zwaarwegende aanwijzingen zijn die grond geven te vrezen dat het een rechter aan onpartijdigheid ontbreekt of waardoor de schijn van vooringenomenheid jegens verzoeker is gewekt. Naar het oordeel van de wrakingskamer zijn dergelijke omstandigheden gesteld noch aannemelijk geworden. De juistheid van de beslissing om geen aanhouding te verlenen kan niet door middel van een wrakingsverzoek aan de orde worden gesteld. Die vraag kan in een eventueel hoger beroep aan de orde worden gesteld.
5.6.
Nu verzoeker zowel bij pleidooi als bij de behandeling van zijn wrakingsverzoek een verzoek tot wraking heeft gedaan vanwege procesrechtelijke beslissingen waarmee hij het niet eens is, zal de wrakingskamer, ter voorkoming van misbruik van het middel van wraking, bepalen dat een eventueel volgend wrakingsverzoek in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen.
5.7.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het wrakingsverzoek dient te worden afgewezen.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen;
- beveelt dat een afschrift van deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• verzoeker,
• Het UMCU p/a mr. D. Knottenbelt,
de rechters: mrs. P.G.J. de Heij, F.M. Bus en D. van Oostveen.
Deze beslissing is gegeven door mrs. G.P. Verbeek, J.W. du Pon en K.M. Braun, rechters, in tegenwoordigheid van J. Kriense Lokker als griffier en in het openbaar uitgesproken op
12 mei 2014.