In deze zaak heeft de commanditaire vennootschap Scheveningen C.V. een vordering ingesteld tegen [gedaagde], die als franchisenemer een huurovereenkomst had gesloten met Scheveningen. De kern van het geschil betreft het beroep van [gedaagde] op een financieringsvoorbehoud dat in de huurovereenkomst was opgenomen. De kantonrechter heeft op 17 november 2014 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de vordering van Scheveningen werd afgewezen.
De procedure begon met een inleidende dagvaarding op 14 januari 2014, gevolgd door een incidentele conclusie van [gedaagde] waarin hij een exceptie van onbevoegdheid inbracht. De zaak was eerder verwezen van de rechtbank Noord-Holland naar de Rechtbank Den Haag. De feiten van de zaak tonen aan dat [gedaagde] in 2013 in gesprek was met Sanisale.com Franchise B.V. over een franchiseovereenkomst, en dat er op 25 juni 2013 een huurovereenkomst met Scheveningen werd gesloten. In deze huurovereenkomst was een financieringsvoorbehoud opgenomen, dat [gedaagde] inriep toen hij niet in staat bleek om de benodigde financiering te verkrijgen.
Scheveningen vorderde onder andere schadevergoeding van [gedaagde], stellende dat hij tekortgeschoten was in zijn verplichtingen. De kantonrechter oordeelde echter dat [gedaagde] zich voldoende had ingespannen om financiering te verkrijgen en dat het beroep op het financieringsvoorbehoud niet onaanvaardbaar was. De rechter concludeerde dat Scheveningen niet had aangetoond dat [gedaagde] onterecht had gehandeld door het financieringsvoorstel van Rabobank af te wijzen zonder overleg met Sanisale. De vordering van Scheveningen werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde].