ECLI:NL:RBDHA:2014:16455
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Uitlevering en asielprocedure: bevoegdheidsverdeling en effectieve rechtsbescherming
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 18 december 2014 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een uitleveringsprocedure. Verzoeker, een Amerikaanse staatsburger, had verzocht om te voorkomen dat hij zou worden uitgeleverd aan de Verenigde Staten totdat zijn asielprocedure was afgerond. Hij voerde aan dat zijn uitlevering zou leiden tot een schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), omdat hij vreesde voor wraak van de Aryan Brotherhood in een Amerikaanse gevangenis. De verweerder, de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, stelde dat hij geen bevoegdheid had om de uitlevering te blokkeren, aangezien de Uitleveringswet boven de Vreemdelingenwet 2000 prevaleert in gevallen waar beide procedures samenlopen.
De voorzieningenrechter overwoog dat het in beginsel mogelijk is dat de eisen van artikel 3 en artikel 13 van het EVRM de rechter verplichten om af te wijken van de gebruikelijke bevoegdheidsverdeling, vooral als verzoeker geen andere mogelijkheid heeft gehad om een dreigende schending van zijn rechten aan te vechten. Echter, de rechter concludeerde dat verzoeker in dit geval wel degelijk de kans had gehad om zijn zorgen over de dreiging van de Aryan Brotherhood in de uitleveringsprocedure naar voren te brengen, maar dit niet had gedaan. Hierdoor was het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor verzoekers om alle relevante argumenten in de juiste procedures naar voren te brengen en bevestigt de geldende bevoegdheidsverdeling tussen de Uitleveringswet en de Vreemdelingenwet. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker niet had aangetoond dat hij geen effectieve rechtsbescherming had kunnen krijgen in de uitleveringsprocedure, en dat zijn verzoek om een voorlopige voorziening daarom niet kon worden ingewilligd.