2.2Eiser voert, samengevat, aan dat geen enkele reden bestaat om te veronderstellen dat referente in de toekomst geen premies en belastingen zal afgedragen, terwijl zij dit jarenlang consequent wel heeft gedaan. Het desbetreffende standpunt heeft verweerder op geen enkele wijze met feiten en omstandigheden onderbouwd. Voor verweerders standpunt dat de verschuldigde premies en belastingen vooraf of maandelijks moeten worden afgedragen bestaat geen grondslag. Ter onderbouwing van zijn beroepsgrond verwijst eiser naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 27 december 2012 (ECLI:NL:RBSGR:2012:BY9787). 3. De rechtbank betrekt de volgende wet- en regelgeving bij de beoordeling.
Op grond van artikel 2p, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 kan verweerder een machtiging tot voorlopig verblijf verlenen aan de vreemdeling ten aanzien van wie is aangetoond dat hij voldoet aan de vereisten voor toegang en verlening van een verblijfsvergunning.
Op grond van artikel 2q, eerste lid, van de Vw 2000 kan verweerder een machtiging tot voorlopig verblijf weigeren indien ten aanzien van de vreemdeling niet is aangetoond dat deze voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 2p, eerste lid, onverminderd het tweede lid van dat artikel.
Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 -voor zover hier relevant- worden afgewezen indien de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven, niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Op grond van artikel 3.73, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb 2000 zijn de in artikel 16, eerste lid, onder c, van de Vw 2000 bedoelde middelen van bestaan in ieder geval zelfstandig, indien verworven uit wettelijk toegestane arbeid in loondienst, voor zover de vereiste premies en belastingen zijn afgedragen.
4. De rechtbank overweegt allereerst dat het door verweerder gestelde vereiste van maandelijkse afdracht niet staat vermeld in artikel 3.73, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb 2000. De rechtbank overweegt verder dat dit vereiste niet te rijmen is met de situatie van zelfstandigen die pas in de loop van het volgende jaar jaarlijks achteraf de verschuldigde premies en belastingen afdragen aan de Belastingdienst, welke situatie er niet aan in de weg staat aan te nemen dat sprake is van zelfstandige middelen van bestaan. De rechtbank overweegt voorts dat referente heeft onderbouwd dat zij de verschuldigde premies en belastingen over de jaren 2011, 2012 en 2013 aan de Belastingdienst heeft afgedragen. De rechtbank is van oordeel dat geen aanknopingspunt voor twijfel bestaat dat referente de verschuldigde premies en belastingen niet ook over het jaar 2014 zal afdragen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen vermag de rechtbank niet in te zien waarom de middelen van bestaan van referente niet zelfstandig zijn als bedoeld in artikel 3.73, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb 2000. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd. De beroepsgrond treft doel.
5. De rechtbank is voorts van oordeel dat ook de beroepsgrond van eiser, dat verweerder het bezwaar ten onrechte kennelijk ongegrond heeft verklaard en daarom ten onrechte heeft afgezien van een hoorzitting, slaagt. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking meer.
6. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank het beroep gegrond verklaart. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2, 7:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Voorafgaand aan het nieuw te nemen besluit dient verweerder referente te horen, tenzij verweerder geheel aan eiser tegemoet komt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.
8.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.