ECLI:NL:RBDHA:2014:16439

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2014
Publicatiedatum
14 januari 2015
Zaaknummer
AWB 14-26166 en AWB 14-26165
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van nieuw bewijs in asielprocedure met betrekking tot psychische klachten

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 19 december 2014 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Verzoekster had een nieuw iMMO-rapport overgelegd, gedateerd 7 april 2014, dat relevant werd geacht voor haar asielaanvraag. Dit rapport was nieuw ten opzichte van het eerdere besluit van 31 juli 2013, waarin haar eerste asielaanvraag was afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het iMMO-rapport een nieuw feit bevatte dat niet eerder kon worden ingebracht en dat dit feit mogelijk invloed had op de eerdere beslissing. Het rapport concludeerde dat verzoekster ten tijde van de eerdere asielgehoor klachten had die haar in staat stelden om een coherent asielrelaas te geven. Dit was van belang omdat het de geloofwaardigheid van haar asielverhaal kon beïnvloeden.

De voorzieningenrechter stelde vast dat verweerder, de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, ten onrechte artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) had toegepast door enkel te verwijzen naar de eerdere uitspraak zonder het nieuwe bewijs inhoudelijk te beoordelen. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, waarbij verweerder werd opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat het gebrek aan belang ontbrak. Verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1461,--.

De uitspraak benadrukt het belang van nieuw bewijs in asielprocedures en de verplichting van de overheid om dit zorgvuldig te beoordelen. De voorzieningenrechter gaf aan dat indien verweerder de conclusies van het iMMO-rapport niet volgt, hij dit moet onderbouwen, wat de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de medische en psychologische aspecten van asielaanvragen onderstreept.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 14/26166 (voorlopige voorziening)
AWB 14/26165 (bodem)
[V-nr.]
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 december 2014 in de zaak tussen

[verzoekster], verzoekster,

(gemachtigde mr. E. Derksen),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

(gemachtigde mr. B.J. Pattiata).
Zitting hebben:
mr. C.W.M. Giesen, voorzieningenrechter,
mr. E.A. Kreb, griffier.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 december 2014. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig S. Pathmanathan, tolk Tamil.
Met inachtneming van artikel 8:67 in samenhang met artikel 8:84, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk na sluiting van het onderzoek ter zitting mondeling uitspraak gedaan. De voorzieningenrechter heeft hierbij aan partijen meegedeeld dat partijen binnen één week na verzending van een afschrift van deze uitspraak hoger beroep kunnen instellen tegen de uitspraak op het beroep.

Beslissing

De voorzieningenrechter, in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 14/26165, verklaart het beroep gegrond; vernietigt het bestreden besluit; bepaalt dat verweerder binnen zes weken een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak; veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 1461,--, te betalen aan verzoekster (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 487,--, wegingsfactor 1).
De voorzieningenrechter, in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 14/26166, wijst het verzoek af.

Motivering

1. Aan de orde is de vraag of er aanleiding bestaat de gevraagde voorziening te treffen. Een dergelijke voorziening kan op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. De voorzieningenrechter zal op grond van artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
3. Bij besluit van 17 november 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 afgewezen.
4. De voorzieningenrechter overweegt dat onderhavige aanvraag de tweede asielaanvraag is van verzoekster. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Awb onder verwijzing naar zijn eerdere besluit van 31 juli 2013, waarbij verzoeksters eerste aanvraag is afgewezen.
5.1
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het door verzoekster bij haar huidige aanvraag overgelegde iMMO-rapport van 7 april 2014 nieuw is ten opzichte van het eerdere besluit 31 juli 2013 en niet eerder kon worden ingebracht. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het iMMO-rapport daarom een nieuw feit. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat het iMMO-rapport een relevant nieuw feit is, waarvan niet op voorhand is uitgesloten dat het aan het eerdere besluit van verweerder kan afdoen. Ten eerste is in het rapport (onder 9.2, D.) geconcludeerd dat ten tijde van de eerdere asielgehoren bij verzoekster sprake was van klachten die waarschijnlijk interfereerden met het doen van een compleet, coherent en consistent asielrelaas. Daarnaast is in het rapport (onder 9.2, B.) geconcludeerd dat
zeer aannemelijk(cursief door rechtbank) is dat de psychische klachten van verzoekster zijn voortgekomen uit het gestelde relaas dat ten grondslag ligt aan het asielverzoek. Daarbij is onder meer genoteerd: “De aard en inhoud van de klachten passend bij de PTSS zijn
typerendvoor hetgeen betrokkene stelt meegemaakt te hebben.” Hoewel de eerste conclusie ten aanzien van het coherent kunnen verklaren een minder sterke waarschijnlijkheidsgraad is dan de tweede, kan de tweede genoemde conclusie worden aangemerkt als een hoge waarschijnlijkheidsgraad in de manier van rapporteren van iMMO. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven, nu verweerder niet inhoudelijk naar het iMMO-rapport heeft gekeken terwijl hij dat gelet op het voorgaande wel had moeten doen. Er is sprake van een rechtens relevant novum en verweerder heeft ten onrechte artikel 4:6 van de Awb toegepast. Verweerder kon niet volstaan met verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Assen, in de vorige asielprocedure van verzoekster, nu hij daarmee miskent dat een novum aanleiding kan zijn om niet langer vast te houden aan een in rechte vaststaand oordeel.
5.2
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om, zoals ter zitting verzocht, verweerder in de gelegenheid te stellen dit gebrek te herstellen en de zaak daarvoor aan te houden, nu aan de hand van het iMMO-rapport een volledige nieuwe beoordeling van de aanvraag dient plaats te vinden. Indien verweerder de medische conclusies uit het rapport niet volgt, moet hij daarover - al dan niet met behulp van een deskundige - iets zeggen en ook moet hij iets zeggen over de gevolgen die het rapport mogelijk heeft voor de geloofwaardigheid van het asielrelaas van verzoekster.
6. Uit het voorgaande volgt dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak en dat deze slechts in gegrondverklaring van het beroep kan eindigen.
7. Het voorgaande brengt mee dat de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening wegens gebrek aan belang afwijst.
8. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
mr. E. A. Kreb mr. C.W.M. Giesen
griffier
voorzieningenrechter
afschrift verzonden op:
Conc.: EK
Coll.:
D: B
VK

RECHTSMIDDEL

Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt één week na verzending van een afschrift van deze uitspraak. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.