ECLI:NL:RBDHA:2014:16428

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2014
Publicatiedatum
13 januari 2015
Zaaknummer
AWB 14/19996
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de geloofwaardigheid van een asielaanvraag op basis van seksuele geaardheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 december 2014 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij eiseres, een Ugandese vrouw, haar asielaanvraag had ingediend. Eiseres stelde dat zij Oeganda had moeten verlaten vanwege ernstige problemen die zij ondervond in verband met haar lesbische geaardheid. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder, had de asielaanvraag afgewezen op basis van het ontbreken van documenten ter onderbouwing van de reisroute en de onvoldoende geloofwaardigheid van de verklaringen van eiseres over haar seksuele geaardheid. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag beoordeeld aan de hand van de relevante wetgeving, waaronder de Vreemdelingenwet 2000, en de uitspraak van het Europese Hof van Justitie van 2 december 2014.

De rechtbank oordeelde dat eiseres geen documenten had overgelegd die haar reisroute konden onderbouwen, wat in strijd was met artikel 31, tweede lid, onder f, van de Vw 2000. Daarnaast vond de rechtbank dat de verklaringen van eiseres over haar lesbische geaardheid niet overtuigend waren. De rechtbank benadrukte dat de beoordeling van de geloofwaardigheid van asielverhalen complex is, vooral als het gaat om seksuele geaardheid, die moeilijk met bewijsstukken te onderbouwen is. De rechtbank concludeerde dat verweerder op goede gronden had kunnen besluiten dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij lesbisch was, en dat de verklaringen van een derde partij niet voldoende gewicht in de schaal legden om de stellingen van eiseres te onderbouwen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/19996

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 december 2014 in de zaak tussen

[eiseres], geboren op [geboortedag] 1993, nationaliteit Ugandese, eiseres,

(gemachtigde: mr. F.J.M. Schonkeren)
tegen

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

(gemachtigde: mr. A. Schut).

Procesverloop

Bij besluit van 26 augustus 2014 heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 4 december 2014. Eiseres is verschenen in persoon, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres legt aan haar asielrelaas – kort samengevat – ten grondslag dat zij afkomstig is uit Oeganda en dat zij dit land heeft moeten verlaten vanwege ernstige problemen die zij heeft ondervonden in verband met haar lesbische geaardheid.
2. Verweerder legt aan de afwijzing van de asielaanvraag ten grondslag dat eiseres toerekenbaar geen documenten ter onderbouwing van haar reisroute heeft overgelegd (artikel 31, tweede lid, onder f, van de Vw 2000) en dat eiseres niet positief overtuigt in haar verklaringen over haar lesbische geaardheid. De hiermee samenhangende problemen worden door verweerder daarom ook niet geloofwaardig geacht.
3. Over de tegenwerping van artikel 31, tweede lid, onder f, van de Vw 2000 overweegt de rechtbank als volgt. Niet in geschil is dat eiseres geen enkel document ter onderbouwing van haar reisroute heeft overgelegd. Zij heeft het gebruikte (volgens eiseres niet op haar naam gestelde) paspoort tijdens de reis in handen gehad, maar niet bij zich gehouden. Van uitgeoefende dwang van de zijde van de reisagent, waardoor eiseres niet anders kon dan het paspoort aan de reisagent afgeven, is niet gebleken. Alleen al gezien het vorenstaande kan de tegenwerping van artikel 31, tweede lid, onder f, van de Vw 2000 in stand blijven. Overigens deelt de rechtbank het standpunt van eiseres inhoudende dat zij zodanig specifiek over de reis heeft verklaard, dat verweerder zonder noemenswaardige moeite en met voldoende mate van zekerheid de gevolgde reisroute kan reconstrueren, niet.
4. Over de vraag of verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres niet positief overtuigend heeft verklaard over haar lesbische geaardheid overweegt de rechtbank als volgt. De beoordeling van de aannemelijkheid van een asielrelaas is in zijn algemeenheid al een lastige zaak, omdat de asielzoeker vaak niet in staat is het relaas met (harde) bewijsstukken te onderbouwen. Bij de beoordeling van de seksuele geaardheid komt dit probleem in nog extremere mate naar voren, omdat dit aspect, anders dan bijvoorbeeld de nationaliteit of de identiteit, naar zijn aard eigenlijk niet met bewijs te onderbouwen is. Gelet hierop komt bij de beoordeling van de seksuele geaardheid extra veel betekenis toe aan de door de asielzoeker hierover afgelegde verklaringen. Hierbij is van belang dat een op het individu toegesneden toetsing van de verklaringen moet plaatsvinden, waarbij rekening gehouden wordt met de persoonlijke kenmerken van de vreemdeling (zoals leeftijd, ontwikkelingsniveau en culturele en maatschappelijke achtergrond).
5. Kijkend naar het voornemen en de beschikking, lijkt verweerders standpunt over de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiseres over haar geaardheid met name gebaseerd op de omstandigheid dat eiseres zeer summier en oppervlakkig heeft verklaard over het moment waarop en de omstandigheden waaronder zij erachter kwam dat ze lesbische gevoelens heeft en het innerlijke proces van acceptatie hiervan. Verweerder acht deze summiere verklaring met name bevreemdingwekkend gezien het feit dat eiseres afkomstig is uit en is opgegroeid in een land dat een zeer intolerante houding aanneemt ten opzichte van mensen met een homoseksuele geaardheid.
6. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiseres inderdaad zeer summiere verklaringen heeft afgelegd. Ook naar aanleiding van nadere, specifieke vragen blijft eiseres zeer algemene antwoorden geven die geen enkel nader inzicht geven in de hierboven genoemde punten. De raadsman heeft aangevoerd dat ervoor moet worden gewaakt dat de verklaringen niet ongeloofwaardig worden bevonden omdat ze niet overeen komen met bepaalde stereotype opvattingen over mensen met een lesbische geaardheid. De rechtbank is het hiermee eens. Dit neemt echter niet weg dat verweerder bij de toetsing mag uitgaan van bepaalde verwachtingspatronen, mits deze gebaseerd zijn op objectief vast te stellen omstandigheden en verweerder open blijft staan voor een van dit verwachtingspatroon afwijkende, maar voldoende onderbouwde verklaring. Het feit dat eiseres afkomstig is uit een land waar men zeer afwijzend staat tegenover mensen met een homoseksuele geaardheid en waar mensen vanwege deze geaardheid grote kans lopen op sociale uitsluiting en zelfs vervolging, rechtvaardigt het stellen van een aantal hiermee samenhangende vragen. De (naar het oordeel van de rechtbank gerechtvaardigde) verwachting is namelijk dat iemand problemen ervaart bij de acceptatie en/of het openlijk uitdragen van zijn geaardheid als zijn sociale omgeving die geaardheid sterk afkeurt en de kans bestaat op minachting en uitsluiting door belangrijke mensen als de eigen ouders en goede vrienden, waarbij ook nog het risico bestaat op serieuze strafmaatregelen van de zijde van de overheid. In het licht van het vorenstaande mag van eiseres worden verwacht dat zij aangeeft of zij inderdaad met haar geaardheid geworsteld heeft en zo nee, waarom niet, of ze haar geaardheid geheim heeft gehouden of openlijk heeft uitgedragen en of ze heeft nagedacht over mogelijke (sociale) consequenties die aan een bepaalde keuze (geheimhouden of openlijk uitdragen) verbonden kunnen zijn. Eiseres heeft over deze zaken, ook na gerichte vragen, nauwelijks iets verklaard. Gelet hierop heeft verweerder op goede gronden kunnen besluiten dat eiseres met de door haar afgelegde verklaringen niet aannemelijk heeft gemaakt dat ze lesbisch is. Hiermee is overigens niet gezegd dat daarmee vaststaat dat eiseres niet lesbisch is. De 'bewijslast' en daarmee het bewijsrisico bij een asielaanvraag ligt echter bij de vreemdeling. Omdat bij de beoordeling zoveel belang wordt gehecht aan de eigen verklaringen van de asielzoeker, legt de ter zitting door mevrouw [naam] afgelegde verklaring, inhoudende dat zij in Nederland een lesbische relatie onderhoudt met eiseres, onvoldoende gewicht in de schaal om de stellingen van eiseres over haar geaardheid alsnog aannemelijk te achten. Hetzelfde geldt voor de overige door eiseres aangevoerde omstandigheden.
7. De rechtbank verwerpt de stelling van de raadsman, dat verweerder bij de beoordeling van de geaardheid van eiseres in strijd heeft gehandeld met de in het arrest van het Europese Hof van Justitie (het HvJ-EU) van 2 december 2014 (C148/13 – C150/13) neergelegde uitgangspunten. Het HvJ-EU is kritisch over toetsing aan de hand van stereotype opvattingen, maar laat naar het oordeel van de rechtbank juist wel ruimte voor het bij die toetsing betrekken van iemands persoonlijke kenmerken en achtergrond (bijvoorbeeld het land van herkomst en de daar heersende opvattingen over homoseksuelen).
8. Eiseres heeft nog gesteld dat verweerder onrechtmatig heeft gehandeld door een eerdere beschikking in te trekken en vervolgens opnieuw, maar nu met een afwijkende motivering, afwijzend op de asielaanvraag te beslissen. Uit het dossier blijkt dat verweerder kennelijk op enig moment tot de conclusie is gekomen dat de eerder genomen afwijzende beschikking niet voldeed aan de geldende zorgvuldigheids- en motiveringseisen. Om die reden is de beschikking ingetrokken, heeft een aanvullend gehoor plaatsgevonden en is mede naar aanleiding van dit aanvullende gehoor opnieuw op de aanvraag van eiseres beslist. De rechtbank ziet niet in waarom deze handelwijze van verweerder op enig punt onrechtmatig zou zijn. De beroepsgrond faalt derhalve.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J.W. Hermans, rechter, in aanwezigheid van
W.S. Hooijmans-Gottschalk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
18 december 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.