ECLI:NL:RBDHA:2014:16405

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 november 2014
Publicatiedatum
12 januari 2015
Zaaknummer
14/5810
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van Wob-verzoek door misbruik van bevoegdheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 november 2014 uitspraak gedaan in een beroep dat was ingesteld door eiser tegen de Minister van Veiligheid en Justitie. Eiser had een verzoek ingediend op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) en stelde dat verweerder niet tijdig had beslist op dit verzoek. Eiser heeft verzendbewijzen overgelegd van aangetekende post, maar de rechtbank oordeelde dat niet kon worden vastgesteld dat verweerder op de hoogte was van het verzoek. Hierdoor werden de ingebrekestellingen als prematuur beschouwd en werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemachtigde van eiser in verschillende procedures veel verzoeken heeft ingediend, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van ontwrichtend gedrag. De rechtbank oordeelde dat de hoeveelheid verzoeken niet alleen bedoeld was om informatie te verkrijgen, maar ook om de voortgang van de afdoening door verweerder te frustreren en dwangsommen te incasseren. Dit gedrag werd als misbruik van bevoegdheden gekwalificeerd.

De rechtbank benadrukte dat de positie van de overheid bijzonder is en dat een burger de ruimte moet krijgen om tegen besluiten op te komen. Echter, misbruik van bevoegdheden kan niet worden getolereerd. De rechtbank concludeerde dat de gemachtigde van eiser zijn bevoegdheden op een onrechtmatige manier had gebruikt, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 14/5810

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 november 2014 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: F.P.B. Waals),
en
De Minister van Veiligheid en Justitie,verweerder
(gemachtigde: mr. C. Louise).

Procesverloop

Eiser heeft bij de rechtbank beroep ingesteld op 7 juli 2014. Het beroep is gericht tegen het niet tijdig beslissen van verweerder op zijn verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Verweerder heeft een verweerschrift ingezonden.
Eiser heeft daarop een reactie ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2014.
Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door H.P. Olthof als waarnemer van gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
2 In artikel 6:12, eerste lid, van de Awb is bepaald dat het beroep, gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet aan een termijn gebonden is. Ingevolge het tweede lid kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
3 Eiser stelt dat hij bij brief van 6 januari 2014 een verzoek om informatie op grond van de Wob heeft ingediend en verweerder bij brief van 13 maart 2014 in gebreke heeft gesteld wegens het niet tijdig beslissen op dat verzoek.
4 Verweerder heeft verklaard dat hij het verzoek om informatie van 6 januari 2014, alsmede de ingebrekestelling van 13 maart 2014 niet heeft ontvangen. Pas bij faxbericht van 27 mei 2014, heeft verweerder vernomen van eisers verzoek om informatie. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu de verzendingen van het verzoek van 6 januari 2014, met de daarop volgende ingebrekestelling van 13 maart 2014 niet aannemelijk zijn gemaakt en deze ingebrekestelling prematuur is ingediend.
5
De rechtbank overweegt als volgt. Het risico van verzending komt voor rekening van de verzender. Eiser heeft verzendbewijzen van 8 januari 2014 en 13 maart 2014 overgelegd, waaruit zou moeten volgen dat hij zijn verzoek om informatie alsmede de ingebrekestelling aan verweerder heeft verzonden. Uit de overzichten blijkt dat de gemachtigde van eiser aanzienlijke pakketten, gelet op de afmetingen en het gewicht, naar verweerder heeft gestuurd. Verweerder heeft berekend dat uitgaande van het gemiddelde gewicht van een standaard A4-pagina, vijf gram, en het gewicht van de verpakking, de inhoud van de poststukken respectievelijk meer dan 300 en meer dan 125 pagina’s bevatten.
De rechtbank oordeelt deze berekening niet onaannemelijk. Gelet op de omstandigheid dat het postpakket naar alle waarschijnlijkheid (veel) meer stukken bevatte dan slechts de voornoemde stukken en gemachtigde van eiser zeer vele verzoeken heeft ingediend bij verweerder, kan aan de hand van voorgaande verzendbewijzen - die eiser overigens in verschillende procedures overlegt - niet worden afgeleid dat eiser op voormelde data zijn verzoek alsmede de ingebrekestelling op een voor verweerder herleidbare wijze aan verweerder heeft verzonden. Eiser heeft evenmin met de bij zijn reactie op het verweerschrift toegevoegde verklaring van de onderneming [naam], die overigens op hetzelfde adres als eisers gemachtigde is gevestigd, op andere wijze aannemelijk gemaakt dat hij zijn verzoek en ingebrekestelling heeft verzonden en dat verweerder het bezwaarschrift heeft ontvangen. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser tegenover de betwisting door verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn verzoek van
6 januari 2014 alsmede de ingebrekestelling van 13 maart 2014 heeft ingediend. Nu niet is komen vast te staan dat verweerder op de hoogte was van eisers verzoek om informatie, zijn de ingebrekestellingen prematuur ingediend en is het ingestelde beroep niet-ontvankelijk.
Door de geschetste gang van zaken is het voorts de vraag of (de gemachtigde van) eiser op juiste wijze van zijn bevoegdheden gebruik heeft gemaakt. Bevoegdheden (rechten) kunnen immers worden misbruikt. De aard van de verhouding tussen overheid en burger brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat minder snel mag worden aangenomen dat sprake is van misbruik van bevoegdheid. De positie van de overheid is immers bijzonder. Een burger moet de nodige ruimte worden geboden om tegen besluiten van de overheid op te komen.
Een bevoegdheid kan echter onder meer worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen.
Het voorgaande is bepaald in artikel 3:13 van het Burgerlijk Wetboek (BW), welke bepaling gelet op artikel 3:15 van het BW ook buiten het vermogensrecht van toepassing is, voor zover de aard van de rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet. De bestuursrechtelijke aard van een rechtsbetrekking, zoals hier aan de orde, staat er niet aan in de weg dat ook in die verhouding een bevoegdheid kan worden misbruikt door een burger jegens de overheid. Dit oordeel vindt bevestiging in eerdere jurisprudentie van zowel de civiele rechter als bestuursrechter.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft (de gemachtigde van) eiser van de bevoegdheid om Wob-verzoeken in te dienen, ingebrekestellingen naar verweerder te zenden, in beroep te gaan wegens het niet tijdig nemen van een besluit, in bezwaar te gaan tegen verweerders besluiten, wederom ingebrekestellingen te verzenden en vervolgens in beroep te gaan bij de rechtbank in verband met het niet tijdig beslissen op bezwaar door verweerder, misbruik gemaakt van zijn bevoegdheden. Gelet op de (proces)houding en handelwijze van (de gemachtigde van) eiser in deze en andere beroepszaken is de rechtbank van oordeel dat sprake is van ontwrichtend gedrag van (de gemachtigde van) eiser jegens verweerder. De hoeveelheid verzoeken van (de gemachtigde van) eiser dienden naar het oordeel van de rechtbank uitsluitend om de voortgang van de afdoening door verweerder te frustreren en op die manier dwangsommen te incasseren. Hierbij houdt de rechtbank ook rekening met de omstandigheid dat (de gemachtigde van) eiser diverse malen geen kenmerk dan wel een verkeerd postbusnummer heeft vermeld.
Het kan niet de bedoeling van de wetgever zijn geweest dat een dergelijke niet te rechtvaardigen handelwijze wordt beloond met het innen van grote hoeveelheden dwangsommen uit de publieke kas. Dat verweerder volgens de gemachtigde van eiser zijn zaken op orde moet hebben en tijdig moet reageren, mag zo zijn, maar dan alleen in geval van een redelijke hoeveelheid correspondentie. Dat van verweerder verwacht mag worden dat de administratieve processen zodanig zijn ingericht dat adequaat kan worden gereageerd op fluctuaties in de hoeveelheid inkomende post, vindt naar het oordeel van de rechtbank zijn begrenzing in het door (de gemachtigde van) eiser vertoonde ontwrichtende gedrag. Ook om die reden is het ingestelde beroep niet-ontvankelijk.
6 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A.I. Hendricks, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
27 november 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.