ECLI:NL:RBDHA:2014:16366

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 november 2014
Publicatiedatum
8 januari 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 24660 AWB - 14_24786
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inreisverbod van 5 jaar opgelegd aan Eritrese vreemdeling na terugkeerbesluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 november 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Eritrese vreemdeling, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiseres had een terugkeerbesluit ontvangen op 13 oktober 2014, waarbij haar werd opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten. Dit besluit ging gepaard met een inreisverbod van drie jaar, dat op 14 oktober 2014 werd opgeheven en vervangen door een inreisverbod van vijf jaar. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij zij betwistte dat zij een gevaar voor de openbare orde vormde, mede in het licht van prejudiciële vragen die eerder door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State aan het Hof van Justitie EU waren gesteld over de uitleg van het begrip openbare orde in de Terugkeerrichtlijn.

De rechtbank oordeelde dat de prejudiciële vragen niet relevant waren voor de beoordeling van het inreisverbod, omdat het begrip openbare orde niet voorkomt in de relevante nationale bepalingen. De rechtbank stelde vast dat eiseres zich niet aan de verplichtingen had gehouden die voortvloeien uit de Vreemdelingenwet en dat er een risico bestond dat zij zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde het inreisverbod van vijf jaar, waarbij zij ook oordeelde dat verweerder niet in strijd had gehandeld met de Algemene wet bestuursrecht door eiseres niet te horen voorafgaand aan het opleggen van het inreisverbod.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd dat het inreisverbod niet in strijd was met artikel 8 van het EVRM, aangezien er geen objectieve belemmeringen waren om het gezinsleven buiten de EU uit te oefenen. De rechtbank wees het verzoek om schadevergoeding af en verklaarde de beroepen ongegrond. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen vier weken hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/24660 en AWB 14/24786
V-nr:[v-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 19 november 2014 in de zaak tussen

[eiseres],

geboren op [geboortedag] 1990, van Eritrese nationaliteit, eiseres
(gemachtigde mr. L.M. Weber),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde mr. D.A. Riezebos).

Procesverloop

Bij besluit van 13 oktober 2014 heeft verweerder een terugkeerbesluit aan eiseres uitgereikt waarbij eiseres is aangezegd dat zij de Europese Unie onmiddellijk dient te verlaten. Bij dit besluit heeft verweerder tevens een inreisverbod aan eiseres opgelegd voor een periode van drie jaar, dat ingaat op het moment dat eiseres Nederland daadwerkelijk heeft verlaten. Op 14 oktober 2014 heeft verweerder het inreisverbod opgeheven en dat inreisverbod vervangen voor een inreisverbod van 5 jaar. Het terugkeerbesluit en het inreisverbod zullen hierna tezamen worden aangeduid als het bestreden besluit.
Op 30 oktober 2014 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres tegen het bestreden besluit ontvangen.
Op 1 november 2014 is eiseres op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 in bewaring gesteld.
Bij beroepschrift van 1 november 2014 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel.
Op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 houdt het beroep tevens in een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Op 10 november 2014 heeft verweerder de aan eiseres opgelegde vrijheidsontnemende maatregel opgeheven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2014. Eiseres is vertegenwoordigd door mr. R.M. Seth Paul kantoorgenoot van haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Terugkeerbesluit
1. De rechtbank stelt vast dat de werking van het terugkeerbesluit van 13 oktober 2014 is komen te ontvallen, omdat eiseres op 31 oktober 2014 een asielaanvraag heeft ingediend en zij daardoor rechtmatig verblijf heeft gekregen. Het aan eiseres op 14 oktober 2014 opgelegde inreisverbod van 5 jaar is echter gekoppeld aan dat terugkeerbesluit, zodat eiseres belang heeft bij de beoordeling van de rechtmatigheid ervan. De rechtbank zal dan ook de rechtmatigheid van het terugkeerbesluit beoordelen.
2.1
Eiseres heeft alle aan het terugkeerbesluit ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden die tot verkorting van de vertrektermijn leiden betwist. Tevens meent eiseres dat vanwege de prejudiciële vragen die de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft gesteld over de invulling van het openbare orde begrip uit de Terugkeerrichtlijn, niet vaststaat dat eiseres een gevaar vormt voor de openbare orde.
2.2
De rechtbank overweegt dat, wat er ook zij van de prejudiciële vragen die de Afdeling in de uitspraak van 23 oktober 2013 (201112799/1/V3 en 201202062/1/V3) aan het Hof van justitie EU heeft gesteld, verweerder de verkorting van de vertrektermijn tot 0 dagen ook heeft gebaseerd op de omstandigheid dat het risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken. Naar het oordeel van de rechtbank houdt die conclusie gelet op het volgende stand, en kan die zelfstandig leiden tot verkorting van de vertrektermijn tot 0 dagen, zodat een beoordeling van het gevaar voor de openbare orde in dit geval niet van belang is.
2.3
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat eiseres enkele maanden door Europa heeft gereisd en in Zweden een niet op haar naam gesteld “look a like” paspoort heeft gekocht en dat zij daarmee via Frankrijk naar Hoek van Holland in Nederland is gereisd. Daar heeft zij getracht met voornoemd document door te reizen naar Engeland. Hieruit blijkt dat zij niet op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen, dat zij zich niet heeft gemeld als illegaal verblijvende vreemdeling en zich dus niet aan een haar geldende verplichting van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden en zich enige tijd heeft onttrokken aan het toezicht op vreemdelingen. Deze gronden zijn reeds voldoende om aan te nemen dat het risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken. De andere gronden kunnen derhalve onbesproken blijven. De beroepsgrond faalt.
De rechtbank verklaart het beroep dan ook ongegrond.
Inreisverbod
3.1
Eiseres voert aan dat verweerder eiseres ten onrechte niet heeft gehoord voorafgaand aan het opleggen van het inreisverbod van 5 jaar. Zij is slechts gehoord voor het opleggen van het inreisverbod van 3 jaar. Voor het zware inreisverbod gelden de voorwaarden van A4/3.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000, verweerder heeft het daarin gestelde niet in acht genomen.
3.2
De rechtbank kan verweerder volgen in zijn standpunt dat artikel 4:8 en 4:9 van de Awb in dit geval niet zijn geschonden. Eiseres is voorafgaand aan het inreisverbod van 3 jaar uitgebreid gehoord. Blijkens het ‘proces-verbaal van gehoor inreisverbod artikel 66a Vw 2000’ heeft eiseres medegedeeld dat zij heeft begrepen dat er aanvullende vragen gesteld zullen worden waarbij de IND gaat beslissen of het inreisverbod eventueel verzwaard zal worden. Eiseres was er daarom op voorbereid dat het inreisverbod ook voor langer dan 3 jaar kon worden opgelegd en heeft daarop kunnen reageren. De rechtbank volgt eiseres in haar standpunt dat voor een inreisverbod van 5 jaar dezelfde voorwaarden gelden als voor een ongewenstverklaring, zoals neergelegd in A4/3.1 van de Vc 2000. De rechtbank is echter niet gebleken dat verweerder zich in dit geval bij de voorbereiding en uitreiking van het besluit niet aan dat beleid heeft gehouden.
4.1 Eiseres heeft verder aangevoerd dat vanwege genoemde prejudiciële vragen van de Afdeling over de invulling van het openbare orde begrip uit de Terugkeerrichtlijn, niet vaststaat dat eiseres een gevaar vormt voor de openbare orde en dat er daarom geen inreisverbod mocht worden opgelegd.
4.2
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn gaat het terugkeerbesluit gepaard met inreisverbod:
a. a) indien er geen termijn voor vrijwillig vertrek is toegekend, of
b) indien niet aan de terugkeerverplichting is voldaan.
In de overige gevallen kan het Terugkeerbesluit een inreisverbod omvatten.
Ingevolge het tweede lid van artikel 11 van de terugkeerrichtlijn wordt de duur van het inreisverbod volgens alle relevante omstandigheden van het individuele geval bepaald, en bedraagt in principe niet meer dan vijf jaar. De duur kan meer dan vijf jaar bedragen indien de onderdaan van een derde land een ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid.
Ingevolge het derde lid, kunnen voor zover van belang, de lidstaten in individuele gevallen om humanitaire of andere redenen afzien van een inreisverbod, dan wel het verbod intrekken of schorsen. In individuele gevallen of voor bepaalde categorieën gevallen kunnen de lidstaten om andere redenen een inreisverbod intrekken of schorsen.
4.3
Ingevolge artikel 66a, eerste lid, van de Vw 2000 vaardigt Onze Minister een inreisverbod uit tegen de vreemdeling, die geen gemeenschapsonderdaan is, op wie artikel 64 niet van toepassing is en die Nederland:
a. onmiddellijk moet verlaten ingevolge artikel 62, tweede lid, of
b. niet uit eigen beweging binnen de daarvoor geldende termijn heeft verlaten, in welk laatste geval het inreisverbod slechts door middel van een zelfstandige beschikking wordt uitgevaardigd dan wel een beschikking die mede strekt tot wijziging van het reeds gegeven terugkeerbesluit.
Ingevolge het vierde lid, van artikel 66a van de Vw 2000 wordt het inreisverbod gegeven voor een bepaalde duur, die ten hoogste vijf jaren bedraagt, tenzij de vreemdeling naar het oordeel van Onze Minister een ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid. De duur wordt berekend met ingang van de datum waarop de vreemdeling Nederland daadwerkelijk heeft verlaten.
Ingevolge artikel 66a, zevende lid, van de Vw 2000 kan, in afwijking van het zesde lid en artikel 8 en met uitzondering van het rechtmatig verblijf van de vreemdeling die een eerste aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 heeft ingediend zolang op die aanvraag nog niet is beslist, de vreemdeling jegens wie een inreisverbod geldt geen rechtmatig verblijf hebben, in geval de vreemdeling:
a. bij onherroepelijk geworden rechtelijk vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd dan wel hem ter zake de maatregel als bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht is opgelegd;
b. een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid;
c. naar het oordeel van Onze Minister een ernstige bedreiging vormt als bedoeld in het vierde lid, dan wel
d. ingevolge een verdrag of in het belang van de internationale betrekkingen van Nederland ieder verblijf dient te worden ontzegd.
Ingevolge artikel 66a, achtste lid, kan, in afwijking van het eerste lid, Onze Minister om humanitaire of andere redenen afzien van het uitvaardigen van een inreisverbod.
4.4
Op grond van artikel 6.5a, vierde lid, van het vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 bedraagt de duur van het inreisverbod in afwijking van het eerste tot en met derde lid, ten hoogste vijf jaren, indien het betreft een vreemdeling die:
a. is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van zes maanden of langer;
b. gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste reis- of identiteitspapieren dan wel opzettelijk reis- of identiteitspapieren heeft overgelegd die niet op hem betrekking hebben;
c. reeds het onderwerp is geweest van meer dan één terugkeerbesluit, of
d. zich op het grondgebied van Nederland heeft begeven terwijl een inreisverbod van kracht was.
4.5
De rechtbank stelt vast dat verweerder het inreisverbod heeft gebaseerd op artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. Verweerder heeft aan eiseres medegedeeld dat door haar veroordeling artikel 66a, zevende lid, van de Vw 2000 op haar van toepassing is en dat dat betekent dat zij een ‘zwaar inreisverbod’ krijgt. Eiseres heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van ten hoogste 6 jaren kan worden bedreigd. Verweerder heeft de duur van 5 jaar gebaseerd op artikel 6.5a, vierde lid, onder b, van het Vb 2000.
4.6
De rechtbank overweegt allereerst dat voornoemde prejudiciële vragen van de Afdeling zien op de uitleg van het begrip ‘openbare orde’ uit artikel 7, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn, dat ziet op de termijn van vrijwillig vertrek in terugkeerbesluiten. De rechtbank is echter van oordeel dat genoemde prejudiciële vragen mogelijk ook relevant zijn voor de uitleg van het begrip openbare orde voor zover dat begrip elders in de Terugkeerrichtlijn voorkomt. De rechtbank overweegt echter dat in de relevante bepaling van de Terugkeerrichtlijn en de nationale bepalingen die uitvoering geven aan die bepalingen van de Terugkeerrichtlijn, waarop verweerder het inreisverbod in dit geval heeft gebaseerd, het begrip openbare orde niet wordt genoemd. Slechts aan een inreisverbod van
meerdan 5 jaar verbindt artikel 11, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn de voorwaarde dat sprake moet zijn van een ernstige bedreiging voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid. Bij een inreisverbod van 5 jaar geldt die voorwaarde niet. Eiseres is veroordeeld bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd, eiseres is immers op 24 september 2014 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 weken wegens overtreding van artikel 231, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Eiseres heeft, gelet op haar veroordeling, opzettelijk reis- of identiteitspapieren overgelegd die niet op haar betrekking hebben. Aan artikel 66a, zevende lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 en aan artikel 6.5a, vierde lid, aanhef en onder b, van het Vb 2000 is dan ook voldaan en ook in deze bepalingen komt het begrip ‘openbare orde’ niet voor. Gelet op het voorgaande zijn de voornoemde prejudiciële vragen van de Afdeling voor de beoordeling van de rechtmatigheid van het onderhavige inreisverbod niet relevant. Het betoog van eiseres slaagt dan ook niet.
5.1
Ten slotte heeft eiseres aangevoerd dat het inreisverbod in strijd is met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eiseres heeft een partner in Engeland, die aldaar een verblijfsvergunning heeft. Eiseres is voornemens met hem in het huwelijk te treden. Verweerder had tijdens het gehoor hierover moeten doorvragen.
5.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet méér heeft hoeven doorvragen over de relatie van eiseres dan verweerder heeft gedaan. Het is aan eiseres om tijdens het gehoor alle relevante omstandigheden naar voren te brengen die kunnen leiden tot verkorting van de duur of tot het afzien van het opleggen van een inreisverbod. Verweerder heeft eiseres daartoe voldoende gelegenheid geboden. In tegenstelling tot verweerder, is de rechtbank van oordeel dat in beroep het beroep op artikel 8 van het EVRM nader onderbouwd kan worden. De rechtbank zal de door eiseres overgelegde kopie van de verblijfsvergunning van haar partner dan ook bij haar beoordeling betrekken.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat het inreisverbod niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft overwogen dat er geen objectieve belemmering is om het gezinsleven buiten de Europese Unie uit te oefenen en dat de inmenging gerechtvaardigd is in het belang van de openbare veiligheid van het land en het voorkomen van strafbare feiten, nu eiseres is veroordeeld tot een gevangenisstraf wegens een misdrijf. In de door eiseres aangevoerde omstandigheden heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien van het inreisverbod af te zien, dan wel de duur te verkorten.
De rechtbank verklaart het beroep dan ook ongegrond.
De vrijheidsontnemende maatregel
6. De rechtbank constateert dat verweerder voorafgaand aan de inbewaringstelling contact heeft gehad met de IND en een kenbare belangenafweging heeft gemaakt in het proces verbaal van bevindingen van 31 oktober 2014. De rechtbank kan verweerder volgen in zijn standpunt ter zitting dat met name de omstandigheid dat eiseres zich heeft voorgedaan als iemand anders, wat afbreuk doet aan haar gestelde identiteit en zij deze gestelde identiteit op geen enkele wijze kan onderbouwen, van belang is. Verweerder heeft eiseres om die reden, ondanks haar asielaanvraag, in bewaring kunnen stellen. Hetgeen eiseres daartegen heeft aangevoerd leidt niet tot een andersluidend oordeel.
7. De rechtbank stelt verder vast dat eiseres alle feiten en omstandigheden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, heeft betwist. De rechtbank verwijst voor haar oordeel naar wat zij daarover heeft overwogen onder 2.3. De rechtbank is van oordeel dat deze feiten en omstandigheden een risico opleveren dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken.
8. Voor wat betreft het voortvarend handelen van verweerder overweegt de rechtbank het volgende. Op zondag 9 november 2014 om 17:15 uur heeft de medisch adviseur van medifirst het medisch advies over horen en beslissen ten behoeve van de asielaanvraag van eiseres ondertekend. Uit dit advies blijkt dat eiseres vanwege medische omstandigheden niet binnen de daartoe gestelde termijn gehoord kan worden. Op grond daarvan heeft verweerder de dag erna de maatregel opgeheven. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee voldoende voortvarend heeft gehandeld. De vraag of eiseres ook direct op zondag in vrijheid gesteld had kunnen worden, in verband met het niet aanwezig zijn van de administratie, laat de rechtbank hierbij in het midden. De beroepsgrond faalt.

Beslissing

De rechtbank,
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.T.H. Zimmerman, rechter, in aanwezigheid van
H.C. Hagen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 november 2014.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: HH/AZ
Coll.:
D: B
VK
Tegen de uitspraak voor wat betreft het terugkeerbesluit/inreisverbod kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Tegen de uitspraak kunnen partijen voor wat betreft de vrijheidsontnemende maatregel een week na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.