ECLI:NL:RBDHA:2014:16345

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 september 2014
Publicatiedatum
7 januari 2015
Zaaknummer
C-09-454874 - HA ZA 13-1309
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een arbitraal vonnis in een geschil over de verkoop van ijzererts tussen Minera Santa Fe en Qisheng Resources Limited

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 september 2014 uitspraak gedaan in een procedure tot vernietiging van een arbitraal vonnis. De eiser, Minera Santa Fe (MSF), een Chileense onderneming, had een overeenkomst gesloten met Qisheng Resources Limited, een Hong Kongse handelsonderneming, voor de verkoop van ijzererts. Na een geschil over de nakoming van deze overeenkomst, heeft Qisheng het geschil voorgelegd aan de International Chamber of Commerce (ICC), waar een arbiter een vonnis heeft gewezen dat MSF verplichtte tot schadevergoeding aan Qisheng. MSF vorderde de vernietiging van dit arbitraal vonnis op grond van schending van het beginsel van hoor en wederhoor, onvoldoende motivering en strijd met de openbare orde. De rechtbank heeft de vordering van MSF afgewezen, oordelend dat de arbiter niet in strijd met de procesorde heeft gehandeld en dat de motivering van het arbitraal vonnis voldoende was. De rechtbank benadrukte dat de mogelijkheid tot vernietiging van arbitrale beslissingen beperkt is en dat de rechter terughoudend moet zijn bij het toetsen van arbitrale uitspraken. MSF werd veroordeeld in de proceskosten van Qisheng, die op € 7.011,00 zijn begroot.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/454874 / HA ZA 13-1309
Vonnis van 10 september 2014
in de zaak van
de rechtspersoon naar vreemd recht,
MINERA SANTA FE(Chili)
gevestigd te Santiago,
eiseres,
advocaat mr. G.J. Meijer te Rotterdam,
tegen
de rechtspersoon naar Chileens recht,
QISHENG RESOURCES LIMITED,
gevestigd te Hong Kong (China),
gedaagde,
advocaat mr. W.P. den Hertog te Den Haag.
Partijen zullen hierna MSF en Qisheng genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 23 juli 2013,
  • de akte houdende overlegging producties, met productie 1, 2 a t/m hh en 3,
  • de conclusie van antwoord, met tien producties,
  • het tussenvonnis van 18 december 2013, waarbij een comparitie van partijen is bevolen,
  • het proces-verbaal van comparitie van 13 juni 2013,
  • de brief van 3 juli 2014 van mr. Meijer en de brief van 4 juli 2014 van mr. Den Hertog, met als bijlage de brief van 4 juli 2014 van mr. Hajdasinski, beide met opmerkingen naar aanleiding van het proces-verbaal, welke aan dit proces-verbaal worden gehecht, zodat het proces-verbaal met inachtneming van deze opmerkingen zal worden gelezen.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
MSF is een in Chili gevestigde onderneming die zich richt op de productie en export van ijzererts.
2.2.
Qisheng is een in Hong Kong gevestigde handelsonderneming die onder andere handelt in ijzer(erts).
2.3.
Op 16 november 2009 hebben partijen een
Sale and Purchase Contract(hierna: de overeenkomst) gesloten ten aanzien van de verkoop van ijzererts door MSF aan Qisheng.
2.4.
Op 14 mei 2010 heeft MSF Qisheng bericht de overeenkomst te beëindigen wegens wanprestatie aan de zijde van Qisheng. Op 5 juni 2010 heeft Qisheng aan MSF bericht dat niet zij, maar MSF tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst en heeft de overeenkomst op die grond beëindigd en schadevergoeding gevorderd.
2.5.
Qisheng heeft op 26 december 2011 het geschil tussen partijen voorgelegd aan de
International Chamber of Commerce(“ICC”) en gevorderd te bepalen dat MSF jegens Qisheng is tekort geschoten in de nakoming van de overeenkomst met veroordeling van MSF tot betaling aan Qisheng van een bedrag van US$ 39.497.326 met rente en kosten. Als plaats van arbitrage is Den Haag aangewezen. De heer M. Lee is benoemd tot arbiter.
2.6.
Op 15 februari 2013 heeft de arbiter bij arbitraal vonnis de beëindiging van de overeenkomst door MSF ongegrond bevonden en bepaald dat MSF aan Qisheng moet voldoen een bedrag van US$ 45.482.816,81 wegens schadevergoeding, een bedrag van
US$ 146.500,- aan administratiekosten en honoraria van het scheidsgerecht en een bedrag van US$ 1.042.292,46 aan redelijke juridische kosten en uitgaven aan de zijde van Qisheng.
2.7.
Het vonnis is op 23 april 2013 gedeponeerd bij de griffie van de rechtbank Den Haag.

3.Het geschil

3.1.
MSF vordert – samengevat – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het op 15 februari 2013 tussen partijen gewezen arbitraal vonnis (geheel of gedeeltelijk) te vernietigen en veroordeling van Qisheng tot terugbetaling van al hetgeen MSF op grond van arbitraal vonnis aan Qisheng heeft voldaan, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
MSF legt hieraan ten grondslag dat – al dan niet cumulatief beschouwd – het scheidsgerecht zich niet aan zijn opdracht heeft gehouden, dat het vonnis niet behoorlijk is gemotiveerd en dat het vonnis strijdt met de openbare orde. Daartoe voert zij in de eerste plaats aan dat de arbiter het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden doordat hij zijn beslissing heeft gebaseerd op volgens MSF te laat ingediende bewijsstukken en (vervolgens) geen gelegenheid heeft geboden aan MSF om zich over dit bewijs (nader) uit te laten. In het verlengde hiervan voert MSF aan dat de beslissing omtrent de bepaling van de (hoogte van de) schade, nu deze eveneens steunt op dit bewijs, ondeugdelijk is gemotiveerd en in de derde plaats dat de arbiter zonder substantiële reden MSF heeft veroordeeld in de volgens haar exorbitante proceskosten van Qisheng.
3.3.
Qisheng voert gemotiveerd verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Toepasselijk recht, bevoegde rechter

4.1.
Tussen partijen staat vast dat Den Haag de plaats van arbitrage is, zodat op grond van art. 1073 lid 1 Rv de bepalingen van Titel 1 van Boek 4 Rv (de artt. 1020-1073 Rv) op de onderhavige procedure van toepassing zijn.
4.2.
In overeenstemming met art. 1058 lid 1 onder b Rv is het arbitraal vonnis neergelegd bij de griffie van de rechtbank Den Haag. Op grond van art. 1064 lid 2 Rv is de Haagse rechtbank dientengevolge bevoegd van de onderhavige vordering tot vernietiging van het arbitraal vonnis kennis te nemen.
4.3.
Daarnaast staat tussen partijen vast dat op de arbitrageprocedure het ICC Arbitragereglement uit 1998 (hierna: de
ICC Rules) van toepassing is en dat de tussen partijen eind 2009 gesloten overeenkomst tot in/verkoop van ijzererts, onderwerp van geschil in de arbitrage, wordt beheerst door Engels recht.
Beoordeling klachten
4.4.
MSF vordert de vernietiging van het arbitraal vonnis op de voet van de vernietingsgronden van artikel 1065 lid 1, sub c (opdracht), sub d (motivering) en sub e (openbare orde).
4.5.
Vooropgesteld dient te worden dat op grond van vaste rechtspraak de mogelijkheid van aantasting van arbitrale beslissingen beperkt is en dat de rechter bij zijn onderzoek of er grond voor vernietiging bestaat, terughoudendheid dient te betrachten (HR 17 januari 2003, NJ 2004, 384 en HR 22 december 2006, NJ 2008, 4). Een vernietigingsprocedure mag niet worden gebruikt als een verkapt hoger beroep tegen de arbitrale beslissing. Aan de rechter komt dan ook niet de bevoegdheid toe om een arbitraal vonnis naar zijn inhoud te toetsen (HR 25 februari 2000, NJ 2000, 508). Het algemeen belang bij een effectief functionerende arbitrale rechtspleging brengt bovendien mee dat de burgerlijke rechter slechts in sprekende gevallen dient in te grijpen in arbitrale beslissingen. Daarvan is bijvoorbeeld sprake wanneer bij de totstandkoming van het arbitrale vonnis is gehandeld in strijd met het fundamentele recht van hoor en wederhoor (HR 25 mei 2007, NJ 2007, 294 en HR 24 april 2009, NJ 2010, 171).
4.6.
MSF voert aan dat het arbitraal vonnis niet in stand kan blijven, omdat de arbiter in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor (a) door Qisheng tardief ingediende bewijsstukken heeft toegelaten en/of (b) MSF (vervolgens) geen gelegenheid heeft geboden zich over dit bewijs uit te laten. Met het tardief ingediende bewijs doelt MSF op de op 1 november 2012 door Qisheng overgelegde derde schriftelijke getuigenverklaring van haar directeur [A] (hierna: [A] III) en het op 2 november 2012 door Qisheng overgelegde tweede rapport van haar deskundige Tucker (hierna: Tucker II). MSF klaagt meer in het bijzonder dat de arbiter in strijd met artikel 168 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) MSF niet ambtshalve in de gelegenheid heeft gesteld tot het houden van een contra-enquête. Qisheng heeft de stellingen van MSF gemotiveerd betwist.
4.7.
Bij de beoordeling van het betoog van MSF stelt de rechtbank het volgende voorop. Uit artikel 1039 lid 1 Rv vloeit voort dat partijen in gelijke mate door de arbiter gehoord moeten worden en dat een partij in de gelegenheid moet worden gesteld om te reageren op de stellingen van de wederpartij. Hetzelfde uitgangspunt ligt besloten in artikel 15 lid 2 van de
ICC Rulesdat van toepassing is in de arbitrageprocedure. Artikel 1039 lid 5 Rv bepaalt voorts dat voor zover partijen niet anders zijn overeengekomen, het scheidsgerecht vrij is ten aanzien van de regels van bewijsrecht. Het scheidsgerecht is daarbij niet gebonden aan de regels van het Nederlandse burgerlijk procesrecht. Het is daardoor in beginsel aan de arbiter om te beoordelen of en in welke mate hij partijen toestaat bewijs van hun stellingen te leveren. Daarnaast is hij vrij in de waardering van het bewijs. Deze vrijheid vindt echter zijn grens waar dit in strijd zou komen met een goede procesorde of andere fundamentele beginselen van procesrecht.
4.8.
In het arbitraal geding tussen partijen heeft zich, voor zover in dit opzicht van belang, het volgende voorgedaan.
Ten aanzien van de getuigenverklaringen:
Op 24 oktober 2012 heeft MSF buiten de procesorde om een derde feitelijke getuigenverklaring ingediend van de heer [B] ([B] III). Op 1 november 2012 heeft Qisheng in reactie daarop buiten de procesorde om de feitelijke getuigenverklaring [A] III overgelegd. MSF heeft hierover geklaagd bij de arbiter.
Op 2 november 2012 heeft de arbiter een
Procedural Orderafgegeven, waarin hij, partijen gehoorde hebbende, de door MSF ingediende getuigenverklaring [B] III heeft toegelaten, als ook de door Qisheng ingediende getuigenverklaring [A] III. Tijdens deze (telefonische) zitting heeft de arbiter, nadat Qisheng had uitgelegd dat [A] III een reactie was op het op 16 oktober 2012 overgelegde rapport Fiorenzoni I en het op 25 oktober 2012 overgelegde [B] III en daarom pas zo laat kon worden overgelegd, aan MSF gevraagd of het MSF zou helpen als de eerste zittingsdatum zou worden uitgesteld tot 6 november 2012. Deze suggestie is door MSF van de hand gewezen. Ook op het voorstel van de arbiter om “the hearing schedule” aan te passen, is door MSF afwijzend gereageerd.
Bij e-mailbericht van 3 november 2012 heeft Qisheng aan de arbiter bericht in te stemmen met het voorstel van MSF om af te zien van het horen van de feitelijke getuigen in een
cross-examination. Daarbij heeft zij aangegeven dat partijen de inhoud van de getuigenverklaringen niet als juist beschouwen, maar dat deze verklaringen, voor zover relevant,
in submissionsvan commentaar zullen worden voorzien.
Ten aanzien van de deskundigenrapporten:
4. Qisheng heeft op 28 september 2012 een eerste rapport van de door haar ingeschakelde deskundige ingediend (Tucker I). MSF heeft op 16 oktober 2012 een eerste rapport van de door haar ingeschakelde deskundige (Fiorenzoni I) ingediend.
5. Op 26 oktober 2014 hebben beide deskundigen, conform de
Procedural Ordervan 19 april 2012, een telefonisch onderhoud gehad om te bezien of zij tot een gezamenlijk aanvullend rapport konden komen. Dat bleek niet het geval.
6. Partijen hebben vervolgens conform het bepaalde in de
Procedural Ordervan 19 april 2012 elk afzonderlijk een aanvullend rapport ingediend. Op 29 oktober 2012 heeft MSF het aanvullend rapport Fiorenzoni II ingediend. Op 2 november 2012 heeft Qisheng het aanvullend rapport Tucker II ingediend. Tegen indiening van Tucker II is door MSF in de arbitrageprocedure geen klacht ingediend.
Vervolgens heeft de zitting plaatsgevonden op 5, 6 en 8 november 2012 waarop de beide deskundigen in
cross-examinationzijn gehoord en partijen hebben gepleit. Daarbij is door MSF verweer gevoerd tegen het door Qisheng op grond van Tucker II en [A] III ingenomen standpunt dat er een binnenlandse markt was voor de door Qisheng van MSF gekochte, maar niet verkregen, partij ijzererts “Carmen” (hierna: Carmen-erts”), welk standpunt van belang was voor de vraag of Qisheng als gevolg van wanprestatie van MSF schade had ondervonden. MSF heeft gesteld dat de Carmen-erts vanwege het uitzonderlijk hoge fosforgehalte van 0,75% geen economische waarde had. Daartoe heeft zij in de eerste plaats aangevoerd dat er geen markt was voor Carmen-erts en in de tweede plaats dat de waarde vanwege het hoge fosforgehalte zeer gering zou zijn. Qisheng heeft deze stelling bestreden met Tucker II en [A] III. Op grond daarvan heeft Qisheng gesteld dat de Carmen-erts wel verhandelbaar was en dat vanwege het hoge fosforgehalte een prijscorrectie moest worden toegepast, maar in veel geringere mate dan door MSF gesteld. Tijdens de zitting heeft MSF verweer gevoerd tegen Tucker II en gewezen op de verklaringen en rapporten van haar deskundige Fiorenzoni. Daarnaast heeft zij twijfels geuit over de juistheid van [A] III.
4.9.
Op grond van het hiervoor weergegeven procesverloop verwerpt de rechtbank het betoog van MSF dat de arbiter door het toelaten van Tucker II en [A] III het recht van hoor en wederhoor jegens MSF zou hebben geschonden. Het toelaten van Tucker II vindt immers zijn grondslag in de
Procedural Ordervan 19 april 2012, waarin reeds in de indiening van dit rapport was voorzien. De inhoud van Tucker II, waarop onder 4.13 nader wordt ingegaan, kan, anders dan MSF heeft betoogd, evenmin tot het oordeel leiden dat de arbiter dààrom dit deskundigenrapport niet had mogen toelaten.
Het toelaten van [A] III acht de rechtbank evenmin in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor, nu het inbrengen van deze verklaring het directe gevolg is van het buiten de procesorde om inbrengen door MSF van [B] III. Door zowel [B] III als [A] III toe te staan, heeft de arbiter het processueel evenwicht tussen partijen juist behouden. Daarbij heeft de arbiter MSF nog ter wille willen zijn door haar meer tijd te geven. MSF heeft dat aanbod verworpen, waarna MSF geen uitstelverzoek of klacht meer heeft ingediend. De opmerking van MSF in de
closing submissions, dus na de
cross-examination, dat “
[A] 3 was only served late last Thursday, and MSF had no practical opportunity to investigate its contents” kan niet als een zodanige klacht worden beschouwd. Partijen hebben daarentegen de arbiter bericht af te zien van
cross-examinationvan de feitelijke getuigen, waaronder [A], en hun eventuele weren tegen die verklaringen in
submissionsin te dienen. Uit het procesverloop blijkt voorts dat MSF ter zitting in de gelegenheid is gesteld om inhoudelijk te reageren op de door Qisheng naar voren gebrachte bewijsmiddelen. Dat de arbiter niet ambtshalve is nagegaan of er alsnog behoefte bestond aan een contra-enquête, beschouwt de rechtbank onder de gegeven omstandigheden niet als onzorgvuldig. Anders dan in de Anova-zaak (HR 25 mei 2007, LJN BA2495) werd MSF niet op de zitting overvallen met [A] III, maar is – juist met het oog op de geplande
crossexamination– voorafgaand aan de zitting door Qisheng op de hoogte gesteld van de inhoud van diens verklaring. De rechtbank is van oordeel dat het met het oog op de
Procedural Ordervan 2 november 2012 en het e-mailbericht van 3 november 2012 op de weg van MSF had gelegen om, zo zij dat (alsnog) wenste, de arbiter expliciet om een contra-enquête te verzoeken. Dat heeft zij niet gedaan.
4.10.
Daarmee komt de rechtbank toe aan het betoog van MSF dat de arbiter Tucker II en [A] III niet in zijn overwegingen had mogen betrekken zonder MSF in de gelegenheid te stellen om zich nader uit te laten over deze bewijsmiddelen. MSF voert daartoe aan dat met Tucker II en [A] III Qisheng in een zeer laat stadium in de procedure geheel nieuwe feiten en stellingen naar voren heeft gebracht. MSF heeft dan wel ter zitting gelegenheid gekregen om hierop te reageren, maar volgens MSF had zij ook in de gelegenheid moeten worden gesteld om haar betwisting met (tegen)bewijs te doen staven. Volgens MSF geldt dat temeer nu de arbiter zijn beslissing omtrent de vaststelling en berekening van de schade geheel en alleen gebaseerd heeft op Tucker II en [A] III.
4.11.
Naar de kern genomen komt deze stelling van MSF er op neer dat zij beperkt is in haar mogelijkheden tegenbewijs te leveren tegen de stellingen van Qisheng. Bij de beoordeling van dit geschilpunt stelt de rechtbank opnieuw voorop, zoals hiervoor onder 4.7 reeds overwogen, dat het de arbiter vrij staat om te beslissen over het toelaten van bewijs en de waardering daarvan. Deze vrijheid vindt slechts haar grens daar waar dit in strijd zou komen met een goede procesorde of andere fundamentele beginselen van procesrecht.
4.12.
Bij de beoordeling van de vraag of de arbiter MSF in de gelegenheid had moeten stellen nader bewijs te leveren voordat hij een definitieve beslissing nam, acht de rechtbank van belang dat de arbiter blijkens de overwegingen 93 tot en met 97 van het arbitraal vonnis geen doorslaggevende betekenis heeft toegekend aan [A] III voor de beantwoording van de vraag of de Carmen-erts verhandelbaar zou zijn, maar dat hij mede acht slaat op (a) de verklaring van Fiorenzoni waarin deze zijn verklaring dat Carmen-erts beperkte of geen economische waarde heeft, nuanceert (zie onder 93 en ook – in verband met de bepaling van de omvang van de schade – onder 148) en (b) de opinie van Tucker (onder 96). Deze opinie wordt naar het oordeel van de arbiter in voldoende mate gestaafd door (i) de vier contracten (waaronder het contract tussen MSF en Qisheng) die zijn overgelegd, waaruit blijkt van de verkoop van deze erts, (ii) door Tuckers analyse van de specificaties van binnenlandse Chinese mijnen waaruit volgt dat door vermenging van Carmen erts met een kwalitatief hoogwaardig concentraat een ijzererts kan ontstaan, gelijkwaardig aan Australische producten, en (iii) Tuckers stelling dat de vraag in China naar ijzererts zo groot is dat er aanzienlijke hoeveelheden niet-traditionele ijzererts op de markt zijn gebracht. Uit de overwegingen van de arbiter volgt dat zijn oordeel dat de Carmen erts verhandelbaar is, berust op deze door Tucker met cijfers onderbouwde analyse en dat de arbiter [A] III, waarin directeur [A] verklaart dat hij – onder overlegging van bewijsstukken – de partij Carmen erts zou hebben verkocht aan binnenlandse afnemers, enkel als bevestiging van de onderbouwde opinie van Tucker heeft beschouwd. Een vergelijkbare argumentatie hanteert de arbiter ten aanzien van zijn oordeel over de vraag welke prijscorrectie moet worden gehanteerd in verband met het hoge fosforgehalte bij de vaststelling van de omvang van de schade (zie onder 152). Nu [A] III, noch bij de vraag naar de verhandelbaarheid van de Carmen-erts, noch bij de vraag naar de toe te passen prijscorrectie, dragend is geweest voor het oordeel van de arbiter, kan het niet in de gelegenheid stellen van MSF tot het leveren van tegenbewijs tegen [A] III reeds daarom niet als een schending van de goede procesorde of ander fundamenteel beginsel van procesrecht worden beschouwd.
4.13.
Ook de omstandigheid dat de arbiter in zijn oordeel omtrent de verhandelbaarheid en de toe te passen prijscorrectie zonder nadere bewijslevering is uitgegaan van de bevindingen van Tucker en niet van Fiorenzoni, kan niet als een schending van een fundamenteel beginsel van procesrecht worden beschouwd. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat Tucker reeds in zijn eerste rapport heeft verklaard over de toegenomen vraag in China naar ijzererts en de stelling heeft betrokken dat de Carmen-erts in China wordt vermengd om aan die vraag beter tegemoet te kunnen komen. Na betwisting door MSF (en Fiorenzoni) van de verhandelbaarheid van de erts heeft Tucker in zijn aanvullende tweede rapport deze stellingen nader onderbouwd. In zoverre bevat Tucker II dan ook geen nieuwe feiten of stellingen, laat staan dat sprake is van een volledige ommekeer, zoals MSF het heeft uitgedrukt. Het stond Tucker bovendien vrij om met eigen argumenten de opvatting van Fiorenzoni te weerspreken. Relevant is ook dat, anders dan door MSF is betoogd, Tucker II niet steunt op [A] III, maar op een eigen analyse van de vier gesloten contracten en de Chinese mijnspecificaties en dat Tucker hierover in
cross-examinationuitgebreid is gehoord. Uit de verwijzing door de arbiter naar de verklaring van Fiorenzoni, onder 93 en 97, blijkt voorts dat de arbiter in zijn oordeel heeft betrokken dat de deskundige van MSF weliswaar twijfelt, maar daarmee ook niet uitsluit dat de Carmen erts verhandelbaar is. Voor het overige berust de keuze van de arbiter om aan te knopen bij de stellingen en berekeningen van Tucker op een vrije bewijswaardering. In zijn vonnis motiveert de arbiter expliciet zijn keuze voor de wijze van schadeberekening van Tucker (zie onder 97 en 148-149, alsmede 152). Tot een verdere inhoudelijke beoordeling van de door de arbiter gegeven motivering is de rechtbank niet gehouden.
4.14.
Uit het voorgaande volgt dat het arbitraal vonnis niet in strijd met het recht van hoor en wederhoor is gewezen en dat de arbiter gemotiveerd heeft aangegeven waarop hij zijn oordeel dat de Carmen-erts economische waarde heeft gegrond. Datzelfde geldt voor zijn oordeel dat bij de prijsaanpassing vanwege het hoge fosforgehalte moet worden uitgegaan van de berekening van Tucker. Dat betekent dat de vordering tot vernietiging van het arbitraal vonnis, voor zover dit steunt op de stelling dat de arbiter ten onrechte zijn oordeel heeft doen steunen op door Qisheng te laat naar voren gebracht bewijs, faalt. Van een schending van de opdracht, het ontbreken van een motivering of een schending van de openbare orde is niet gebleken.
4.15.
MSF heeft voorts gesteld dat de arbiter zich niet aan zijn opdracht heeft gehouden, althans dat het arbitraal vonnis een motiveringsgebrek bevat, omdat in strijd met artikel 31 lid 1 van de
ICC Rules, de kostenveroordeling meer omvat dan de
reasonable legal and other costsen het vonnis daarvoor geen steekhoudende verklaring geeft. Qisheng betwist dit.
4.16.
Het betoog van MSF faalt. De vraag wat een redelijke vergoeding voor juridische bijstand en andere kosten is, staat op grond van artikel 31 lid 3 van de
ICC Rulesgeheel ter beoordeling van de arbiter en behoeft nauwelijks motivering. In het onderhavige geval heeft de arbiter onder 177 uitdrukkelijk onder ogen gezien het betoog van MSF dat de door Qisheng opgegeven kosten van juridische bijstand en andere uitgaven excessief hoog zijn. De arbiter heeft vervolgens overwogen dat hij de opgave van de advocaten van Qisheng heeft beoordeeld en zowel de uurtarieven als de aan de zaak bestede tijd als redelijk beschouwt. Daarnaast heeft hij overwogen dat hij ook de kosten van de getuigen als redelijke kosten meeneemt, omdat de oproep om hen niet te horen pas kort voor de zitting werd gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank is deze motivering tegen de achtergrond van het bepaalde in artikel 31 van de
ICC Rulestoereikend en kan derhalve niet worden geoordeeld dat sprake is van schending van de opdracht of van het ontbreken van elke motivering met betrekking tot de proceskostenveroordeling.
4.17.
Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat de vordering tot vernietiging van het arbitrale vonnis zal worden afgewezen.
4.18.
MSF zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Qisheng worden begroot op:
- griffierecht € 589,00
- salaris advocaat
6.422,00(2,0 punten × tarief € 3.211,00)
Totaal € 7.011,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt MSF in de proceskosten, aan de zijde van Qisheng tot op heden begroot op € 7.011,00,
5.3.
veroordeelt MSF in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat MSF niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H.I.J. Hage, mr. D. Aarts en mr. I. Brand en in het openbaar uitgesproken op 10 september 2014. [1]

Voetnoten

1.type: 1959