In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 december 2014 uitspraak gedaan over een verzoek van de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg. De minderjarige, geboren in 2003, verblijft feitelijk in een gesloten jeugdzorg accommodatie en is eerder uit een pleeggezin weggelopen. De kinderrechter had eerder op 18 december 2014 een tijdelijke machtiging verleend voor uithuisplaatsing, maar de ouders van de minderjarige hebben bezwaar gemaakt tegen een verdere gesloten plaatsing. Tijdens de zitting op 24 december 2014 is de minderjarige gehoord, evenals haar ouders en vertegenwoordigers van Bureau Jeugdzorg. De ouders gaven aan dat de minderjarige niet in een gesloten setting thuishoort en dat er alternatieven moeten worden gezocht. Bureau Jeugdzorg stelde dat de minderjarige zichzelf in gevaar brengt door weg te lopen en dat gesloten plaatsing noodzakelijk is voor haar veiligheid. De kinderrechter heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is dat de minderjarige ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen heeft die een gesloten plaatsing rechtvaardigen. De kinderrechter heeft het verzoek van Bureau Jeugdzorg afgewezen en de eerder verleende machtiging tot uithuisplaatsing ingetrokken, met de opmerking dat de samenwerking tussen de moeder en Bureau Jeugdzorg van groot belang is voor de ontwikkeling van de minderjarige. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.