ECLI:NL:RBDHA:2014:16009

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 november 2014
Publicatiedatum
24 december 2014
Zaaknummer
AWB - 14_24605uvv
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening tegen uitzetting naar Guinee in verband met ebola en vervalst reisdocument

Op 3 november 2014 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, uitspraak gedaan in de zaak van een verzoeker die bezwaar maakte tegen zijn voorgenomen uitzetting naar Guinee. De verzoeker had op 30 oktober 2014 bezwaar gemaakt tegen de uitzetting, die gepland stond voor 4 november 2014, en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter overwoog dat de verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat de situatie in Guinee, in het licht van de ebola-epidemie, zodanig was dat hij bij terugkeer een reëel risico liep op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De voorzieningenrechter stelde vast dat de informatie van de Nederlandse autoriteiten en de Guinese ambassade niet voldoende aanknopingspunten bood om aan te nemen dat de uitzetting niet kon plaatsvinden. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen, omdat het verzoeker niet was gelukt om aan te tonen dat hij onevenredig nadeel zou ondervinden van de uitzetting. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 14 / 24605

Uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 november 2014 in de zaak tussen

[naam verzoeker], verzoeker,

en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder.

Overwegingen

1. Op 30 oktober 2014 heeft verweerder kenbaar gemaakt dat verzoeker op 4 november 2014 om 6:55 uur met vluchtnummer KL 1223 zal uitreizen naar Parijs en vervolgens om 11:00 uur met vlucht AF 724 zal doorreizen naar Conakry (Guinee).
2. Tegen deze voorgenomen uitzetting heeft verzoeker bij brief van 30 oktober 2014 bezwaar gemaakt bij verweerder. Voorts is de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht ter zake een voorlopige voorziening, als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te treffen. Als gemachtigde heeft zich gesteld mr. M.R. Roethof, advocaat te Arnhem, die bij brief van 30 oktober 2014 de gronden van het verzoek heeft ingediend.
3. Verweerder heeft de stukken die op de zaak betrekking hebben ingezonden en heeft tevens verweer gevoerd.
4. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb – voor zover hier van belang – kan, indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de toetsing aan het in dit artikel neergelegde criterium meebrengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend in die procedure.
5. Ingevolge artikel 8:83, vierde lid, van de Awb – zakelijk weergegeven – kan de voorzieningenrechter zonder zitting uitspraak doen, indien onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter doet zich in het onderhavige geval een situatie als bedoeld in voormelde bepaling voor.
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat aan de eerste twee in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb geformuleerde vereisten is voldaan, nu namens verzoeker bezwaar is gemaakt tegen de voorgenomen uitzetting, welke handeling ingevolge artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voor het aanwenden van rechtsmiddelen met een beschikking wordt gelijkgesteld, en deze rechtbank bevoegd kan worden geacht om van de (mogelijke) hoofdzaak kennis te nemen. Nu verweerder voornemens is verzoeker op 4 november 2014 uit te zetten, acht de voorzieningenrechter de vereiste onverwijlde spoed eveneens voldoende aannemelijk gemaakt.
7. Tot het treffen van een voorlopige voorziening zal in het algemeen slechts aanleiding bestaan, indien op grond van de beschikbare gegevens moet worden geoordeeld dat zonder die voorziening het voor de indiener van het verzoek uit het bestreden besluit voortkomend nadeel onevenredig is in verhouding tot het met dat besluit te dienen belang. Nu de voorzieningenrechter aan de zijde van verzoeker een spoedeisend belang aanwezig acht en derhalve niet reeds op voorhand kan worden geconcludeerd dat hij zonder enig nadeel de beslissing op bezwaar kan afwachten, is het antwoord op de vraag of er sprake is van enig nadeel dat behoort te worden voorkomen door het treffen van een voorlopige voorziening in belangrijke mate mede afhankelijk van een voorlopig oordeel over het geschil in de (eventuele) hoofdzaak.
8. In dat kader wordt als volgt overwogen.
9. Verzoeker heeft – kort weergegeven – onder overlegging van enkele krantenberichten aangevoerd dat hij niet kan terugkeren naar Guinee vanwege de daar uitgebroken ebola-epidemie, die zich vervolgens naar de buurlanden Liberia en Sierra-Leone heeft verspreid. Volgens verzoeker levert de voorgenomen uitzetting een schending op van artikel 2 of 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). In zijn visie moet verweerder deze uitzetting dan ook opschorten totdat het besmettingsgevaar naar het oordeel van de Wereldgezondheidsorganisatie geweken is, dan wel in afwachting van de uitkomst van een naar verwachting op woensdag 5 november 2014 te houden spoeddebat in de Tweede Kamer over de uitzetting van uitgeprocedeerde asielzoekers naar landen waar ebola heerst.
Daarnaast heeft verzoeker aangevoerd dat het document waarvan verweerder zich bij de voorgenomen uitzetting bedient volgens de Guinese ambassade te Brussel vals is. Hij heeft een verklaring van de Guinese ambassade van 29 oktober 2014 overgelegd, waarin die ambassade verklaard dat er nimmer een reisdocument ten behoeve van verzoeker is afgegeven.
10. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker met hetgeen hij thans heeft aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat als gevolg van de ebola-uitbraak de situatie in Guinee zodanig is dat iedere vreemdeling, ongeacht de individuele omstandigheden, bij terugkeer een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM dan wel dat verzoeker een dergelijk risico loopt.
11. Zoals blijkt uit de brief van verweerder aan de Tweede Kamer van 17 oktober 2014 (TK 2014-2015, 19 637, 33 625, nr. 1902) heeft deze zich op grond van de op dat moment beschikbare informatie en omstandigheden op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een direct levensbedreigende situatie voor elke persoon die naar de betreffende landen, waaronder Guinee, terugkeert. Hetgeen van de zijde van verzoeker is aangevoerd levert onvoldoende objectieve aanknopingspunten op om aan te nemen dat dit standpunt niet juist zou zijn. In voornoemde brief heeft verweerder zich voorts met juistheid op het standpunt gesteld dat de omstandigheid dat onder meer de minister van Buitenlandse Zaken in verband met de ebola-uitbraak een zogenaamd negatief reisadvies heeft afgegeven in dit verband niet van doorslaggevende betekenis is omdat het doel, het kader en de afwegingen van een negatief reisadvies enerzijds en het effectueren van een uitzetting anderzijds van elkaar verschillen. Voorts heeft verweerder daarbij terecht in aanmerking genomen dat de omstandigheid dat (inmiddels: onder meer) de Belgische autoriteiten in verband met de ebola-uitbraak vreemdelingen niet gedwongen uitzetten naar Guinee, niet wegneemt dat andere Europese landen in het algemeen geen beletselen voor gedwongen terugkeer zien en daadwerkelijk overgaan tot uitzetting.
12. De gestelde (enkele) mogelijkheid van besmetting met het ebola-virus is dan ook niet voldoende om te concluderen dat sprake is van een reëel risico in de zin van artikel 3 van het EVRM. In het verlengde daarvan kan ook het beroep op het in artikel 2 van het EVRM vervatte recht van eenieder op leven niet slagen. De omstandigheid dat er een spoeddebat op handen is over de uitzetting naar landen waar ebola heerst, kan, nog daargelaten of bedoeld debat inmiddels niet al heeft plaatsgevonden, daar niet aan afdoen.
13. Verzoekers betoog dat hij al jaren in Nederland woont, dat hij in Guinee geen familie heeft die hem aldaar kan opvangen en dat verweerder hem geen gelegenheid geeft om voorzorgsmaatregelen te nemen kan niet tot een ander oordeel leiden. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat, zoals in het verweerschrift is vermeld (en onweersproken is gebleven) verzoeker niet onder medische behandeling staat en bij terugkeer derhalve geen beroep hoeft te doen op de overbelaste gezondheidszorg.
14. Ten aanzien van verzoekers betoog dat het document waarvan verweerder zich bij de voorgenomen uitzetting bedient volgens de Guinese ambassade vals is, stelt de voorzieningenrechter allereerst vast dat hij de authenticiteit van de door verzoeker (in kopie) overgelegde verklaring van de Guinese ambassade van 29 oktober 2014 dat er nimmer een reisdocument ten behoeve van verzoeker is afgegeven binnen het hem gegeven tijdsbestek niet vaststellen. Wat hiervan ook zij, de voorzieningenrechter is met verweerder van oordeel dat het aldus gestelde niet afdoet aan de bevoegdheid van verweerder om tot uitzetting van verzoeker over te gaan. Zo de verklaring van de ambassade van Guinee juist zou zijn, dan mag worden aangenomen dat de Guinese autoriteiten daaraan consequenties zullen verbinden op het moment dat eiser op basis van het reisdocument het grondgebied van Guinee zal betreden.
15. Voor zover verzoeker heeft gesteld dat hij zich steeds aan zijn meldplicht heeft gehouden en medewerking heeft verleend aan het vaststellen van zijn identiteit bij gelegenheid van een bezoek van een Guinese delegatie aan Nederland, alsook heeft gewezen op de onterecht gebleken strafrechtelijke verdenking die aan zijn vreemdelingrechtelijke inbewaringstelling is voorafgegaan, overweegt de voorzieningenrechter dat deze omstandigheden evenmin kunnen leiden tot het oordeel dat uitzetting van verzoeker achterwege dient te blijven.
16. Op grond van vorenstaande overwegingen acht de voorzieningenrechter het aannemelijk dat verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond zal verklaren. Nu evenzeer aannemelijk is dat een dergelijk besluit de rechterlijke toets zou kunnen doorstaan, bestaat er geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening, zodat het daartoe strekkende verzoek dient te worden afgewezen.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.M.M. Kleijkers, rechter, in aanwezigheid van mr. E.M.J. Clermonts, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 november 2014.
w.g. L. Clermonts w.g. R. Kleijkers
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 3 november 2014

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.