ECLI:NL:RBDHA:2014:16008

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 december 2014
Publicatiedatum
24 december 2014
Zaaknummer
09/748008-13
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in drugszaken met benzocaïne en versnijdingsmiddelen

Op 16 december 2014 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorbereiden van drugshandel. De zaak kwam voor de rechtbank na een onderzoek dat begon met de inbeslagname van vier vaten benzocaïne, een versnijdingsmiddel, op 17 juli 2013. De verdachte werd ervan beschuldigd betrokken te zijn bij de handel in harddrugs en het voorbereiden van de verkoop van cocaïne. Tijdens de zittingen op 20 mei, 29 augustus en 2 december 2014 werd de verdachte bijgestaan door zijn raadsman, mr. K.H.T. van Gijssel, terwijl de officier van justitie, mr. A.M.F. van Veghel, een gevangenisstraf van 24 maanden eiste.

De rechtbank onderzocht de tenlastelegging, die onder andere inhield dat de verdachte vaten benzocaïne had ontvangen en vervoerd, en dat hij in een pand grote hoeveelheden stoffen had opgeslagen die gebruikt kunnen worden voor de bereiding van harddrugs. De verdediging voerde aan dat de vervolging in strijd was met het gelijkheidsbeginsel, omdat een medeverdachte was vrijgesproken. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat het openbaar ministerie de bevoegdheid heeft om zelfstandig te beslissen over vervolging.

Bij de beoordeling van het bewijs kwam de rechtbank tot de conclusie dat, hoewel de in beslag genomen stoffen als versnijdingsmiddelen voor cocaïne kunnen worden gebruikt, er onvoldoende bewijs was dat de verdachte deze stoffen daadwerkelijk voor illegale doeleinden had bestemd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij het ten laste gelegde feit had begaan. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle beschuldigingen en gelastte de teruggave van de in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte, terwijl andere voorwerpen voor bewaring werden gelast.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer 09/748008-13
Datum uitspraak: 16 december 2014
Tegenspraak

(Verkort vonnis)

De rechtbank Den Haag, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats],
[adres].

De terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 20 mei 2014, 29 augustus 2014 en
2 december 2014 (inhoudelijk).
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. K.H.T. van Gijssel, advocaat te Amsterdam, is ter terechtzitting van 2 december 2014 verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. A.M.F. van Veghel heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde en gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de op de beslaglijst onder 14, 38 tot en met 41, 48 tot en met 51, 61, 62, 66, en 68 tot en met 70 vermelde voorwerpen zullen worden onttrokken aan het verkeer en dat de overige op de beslaglijst vermelde voorwerpen zullen worden verbeurdverklaard. Een kopie van de beslaglijst is aan dit vonnis gehecht.

De tenlasteleggingAan de verdachte is ten laste gelegd dat:

hij op of omstreeks 17 juli 2013 te Zaandam en/of Katwijk aan de Rijn en/of Sassenheim in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen/buiten het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I (cocaïne)
voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- heeft getracht zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) te verschaffen en/of
- ( telkens) voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s),
- op 17 juli 2013 vier (bruine kartonnen) vaten met daarin (ongeveer) 100 kilogram van het versnijdingsmiddel benzocaïne in handen gekregen van (een van) verdachtes mededader(s) en/of verstrekt aan (een van) verdachtes mededader(s); en/of
- de voornoemde vaten benzocaïne overgeladen in zijn auto; en/of
- de voornoemde vaten benzocaïne in zijn auto vervoerd; en/of
- ( telefonisch) instructies ontvangen en/of gekregen en/of gegeven en/of laten geven met betrekking tot de voornoemde vaten benzocaïne; en/of
- ( telefonisch) contacten onderhouden met een of meer mededader(s) met betrekking tot de voornoemde vaten benzocaïne; en/of
- ( grote) hoeveelheden van de versnijdingsmiddelen caffeïne en/of manitol en/of inositol van in totaal ongeveer 315 kilogram aanwezig heeft gehad in het pand aan de [adres]; en/of
- persen en/of mallen en/of verpakkingsmaterialen aanwezig heeft gehad in het pand aan de [adres].

De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de beslissing om de verdachte te vervolgen, terwijl de zaak tegen een medeverdachte is geseponeerd, schending van het gelijkheidsbeginsel oplevert.
Voor zover de raadsman van mening is dat het openbaar ministerie daarom niet-ontvankelijk is in de vervolging van verdachte, wordt dit verweer verworpen.
In artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is aan het openbaar ministerie de bevoegdheid toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging van een verdachte moet plaatsvinden. Slechts in uitzonderlijke gevallen is plaats voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde, waaronder het gelijkheidsbeginsel. Schending van het gelijkheidsbeginsel is eerst aan de orde indien kan worden vastgesteld dat sprake is van zaken die zowel op het punt van de haalbaarheid als op dat van de opportuniteit geheel overeenstemmen. Dit is in de onderhavige zaak echter in het geheel niet aannemelijk geworden zodat niet kan worden gezegd dat het openbaar ministerie in redelijkheid niet tot de bestreden vervolgingsbeslissing had kunnen komen.

Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Op 17 juli 2013 zijn onder de verdachte vier vaten benzocaïne met een totaalgewicht van 100 kilogram in beslag genomen. Voorts zijn op 19 juli 2013 in een pand van de verdachte aan de [adres] een hoeveelheid stoffen, waaronder cafeïne, mannitol en inositol, met een totaalgewicht van 315,5 kilogram alsmede een aantal goederen, waaronder persen, mallen en diverse verpakkingsmaterialen, in beslag genomen.
De centrale vraag die de rechtbank heeft te beantwoorden is of de hiervoor genoemde stoffen en goederen bestemd waren voor de bereiding van harddrugs en of de verdachte zich in dat geval samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan strafbare voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet.
Vast staat dat de onder verdachte in beslag genomen stoffen kunnen worden gebruikt als versnijdingsmiddelen voor cocaïne en heroïne, maar ook legale toepassingsmogelijkheden kennen. De handel in deze stoffen is daarom in beginsel legaal. De overige in het winkelpand van verdachte aangetroffen goederen kunnen eveneens dienstig zijn bij de bereiding en verwerking van harddrugs, maar zijn op zichzelf eveneens goederen die legaal verhandeld en gebruikt kunnen worden. Om die reden maakt ook de enkele combinatie van al deze goederen nog niet dat sprake moet zijn geweest van een verboden bestemming. Dit geldt zoveel te meer nu in het winkelpand van verdachte een smartshop is gevestigd.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de wijze waarop de benzocaïne is besteld en afgeleverd en de rol die de verdachte daarbij heeft gespeeld ongebruikelijk is te noemen en daarom vragen oproept. Dat maakt dat ook vragen kunnen worden gesteld naar de bestemming van de overige in het winkelpand aangetroffen stoffen en goederen. Op deze vragen zijn door de verdachten geen eenduidige antwoorden gegeven. Zij verklaren op onderdelen immers wisselend en tegenstrijdig. Desondanks kan – gelet op de hiervoor bedoelde legale toepassing van de aangetroffen stoffen en – niet met de vereiste mate van zekerheid worden geoordeeld dat de in beslag genomen stoffen geen andere bestemming hebben gehad dan te dienen als versnijdingsmiddelen voor harddrugs. Hierbij weegt mee dat bij noch bij verdachte noch bij de medeverdachten verdovende middelen zijn aangetroffen dan wel dat zij op een andere wijze in verband kunnen worden gebracht met een illegale toepassing van de in beslag genomen stoffen. Het doorslaggevende bewijs om tot een veroordeling te komen ontbreekt daarmee. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van hetgeen hem is ten laste gelegd.

Inbeslaggenomen voorwerpen.

Nu het belang van de strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelasten van de op de beslaglijst onder 1 tot en met 35, en 37 tot en met 64 vermelde voorwerpen.
Met betrekking tot de op de beslaglijst onder 36, en 66 tot en met 75 vermelde voorwerpen kan geen persoon als rechthebbende worden aangemerkt.
De rechtbank zal daarom de bewaring van deze voorwerpen ten behoeve van de rechthebbende gelasten.

De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
gelast de teruggave aan de verdachte van de op de beslaglijst onder 1 tot en met 35, en 37 tot en met 64 vermelde voorwerpen;
gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de op de beslaglijst onder 36, en 66 tot en met 75 genummerde voorwerpen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.A.G.M. van Rens, voorzitter,
mr. M.M. Meijers, rechter,
mr. M.L. Harmsen, rechter,
in tegenwoordigheid van W.M.W. van Nuss, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 december 2014.