ECLI:NL:RBDHA:2014:16008
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van verdachte in drugszaken met benzocaïne en versnijdingsmiddelen
Op 16 december 2014 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorbereiden van drugshandel. De zaak kwam voor de rechtbank na een onderzoek dat begon met de inbeslagname van vier vaten benzocaïne, een versnijdingsmiddel, op 17 juli 2013. De verdachte werd ervan beschuldigd betrokken te zijn bij de handel in harddrugs en het voorbereiden van de verkoop van cocaïne. Tijdens de zittingen op 20 mei, 29 augustus en 2 december 2014 werd de verdachte bijgestaan door zijn raadsman, mr. K.H.T. van Gijssel, terwijl de officier van justitie, mr. A.M.F. van Veghel, een gevangenisstraf van 24 maanden eiste.
De rechtbank onderzocht de tenlastelegging, die onder andere inhield dat de verdachte vaten benzocaïne had ontvangen en vervoerd, en dat hij in een pand grote hoeveelheden stoffen had opgeslagen die gebruikt kunnen worden voor de bereiding van harddrugs. De verdediging voerde aan dat de vervolging in strijd was met het gelijkheidsbeginsel, omdat een medeverdachte was vrijgesproken. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat het openbaar ministerie de bevoegdheid heeft om zelfstandig te beslissen over vervolging.
Bij de beoordeling van het bewijs kwam de rechtbank tot de conclusie dat, hoewel de in beslag genomen stoffen als versnijdingsmiddelen voor cocaïne kunnen worden gebruikt, er onvoldoende bewijs was dat de verdachte deze stoffen daadwerkelijk voor illegale doeleinden had bestemd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij het ten laste gelegde feit had begaan. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle beschuldigingen en gelastte de teruggave van de in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte, terwijl andere voorwerpen voor bewaring werden gelast.