Overwegingen
1. Aangezien nader onderzoek naar het oordeel van de voorzieningenrechter redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, zal met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onmiddellijk op het beroep worden beslist. Daartoe wordt als volgt overwogen.
2. Eiseres heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedag 1] 1991 en de Eritrese nationaliteit te bezitten. Op 27 mei 2014 heeft zij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft bij besluit van 3 juli 2014 deze aanvraag afgewezen. Daarbij is overwogen dat geen geloof wordt gehecht aan de door eiseres gestelde nationaliteit, identiteit en herkomst, nu zij geen documenten ter staving van haar identiteit en nationaliteit heeft overgelegd en zij tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd. Voorts heeft zij in strijd met gezaghebbende bronnen, onjuiste en onvolledige informatie verstrekt over haar leefomgeving. Deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, heeft bij uitspraak van 25 juli 2014 (AWB 14/15689) het beroep tegen het afwijzende besluit ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft het daartegen ingestelde hoger beroep op 22 augustus 2014 (kennelijk) ongegrond verklaard (kenmerk 201406406/1/V1).
3. Op 20 november 2014 heeft eiseres opnieuw een asielaanvraag ingediend, dit maal mede namens haar minderjarige kind, [naam 2], geboren op [geboortedag 2] 2013. Zij heeft aan haar aanvraag ten grondslag gelegd dat zij bij haar eerste asielprocedure uit angst, stress en spanning een onjuiste, althans onvolledige naam heeft opgegeven. Ter staving van haar Eritrese identiteit, nationaliteit en herkomst heeft zij een vijftal documenten overgelegd, te weten een kopie identiteitsbewijs van eiseres, haar vader en haar moeder, een originele doopakte en een origineel schoolrapport van eiseres betreffende het schooljaar 2005/2006.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaren.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
5. Het bestreden besluit strekt tot afwijzing van de asielaanvraag van eiseres en is daarom in zoverre van gelijke strekking als het eerder afwijzende besluit van verweerder van 3 juli 2014.
6. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 6 maart 2008, LJN: BC7124) vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit materieel een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus door betrokkene aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een voor haar relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen, door de bestuursrechter worden getoetst. Dit is slechts anders, indien zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden als bedoeld in overweging 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 19 februari 1998 in de zaak Bahaddar tegen Nederland (JV 1998/45) voordoen.
7. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden (hierna: nova) moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
8. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling, onder meer de uitspraak van 19 april 2012, nr. 201110772/1/V2 (vindplaats: www.raadvanstate.nl), is er geen sprake van nova indien de authenticiteit van de stukken waarmee de vreemdeling door hem gestelde nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden wil aantonen, niet is vastgesteld.
9. De door eiseres overgelegde kopieën van identiteitsbewijzen kunnen reeds niet als nova worden aangemerkt, nu de authenticiteit van een kopie-identiteitskaart niet kan worden vastgesteld. De door eiseres overgelegde doopakte en het schoolrapport kunnen evenmin als nova worden aangemerkt, nu deze stukken geen identiteitsbewijzen zijn.
10. Namens eiseres is een beroep gedaan op het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 18 november 2014 in de zaak M.A. tegen Zwitserland (Application no. 52589/13). Betoogd is dat ingevolge dit arrest de beoordeling van de geloofwaardigheid breder dient te worden getrokken, in die zin dat alle elementen meegenomen dienen te worden. De waarde van kopiedocumenten is groter dan de waarde die de Afdeling hieraan toekent.
11. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan dit beroep niet slagen nu geen sprake is van een vergelijkbaar geval. In voornoemd arrest betrof het immers een eerste asielprocedure, waarin ook kopieën van documenten relevante bewijsmiddelen kunnen zijn. Daarnaast ging het in die zaak niet om kopieën van identiteitsbewijzen, maar om kopieën van documenten ter onderbouwing van het asielrelaas, in welk kader rekening gehouden moet worden met de specifieke situatie van asielzoekers en hun moeilijkheden om sluitend bewijs van de gestelde vervolging over te leggen (zie paragraaf 62 van het arrest).
Tenslotte heeft verweerder, anders dan Zwitserland in voornoemde zaak, wel onderzoek laten doen naar de authenticiteit van de overgelegde documenten.
12. Ten aanzien van het beroep van eiseres op het arrest Bahaddar overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Eiseres heeft in dit verband aangevoerd dat de inhoud van de overgelegde identiteitsbewijzen wordt bevestigd door de originele doopakte en schoolrapport, waarvan de authenticiteit door verweerder niet wordt betwist. In combinatie tonen deze stukken haar identiteit, nationaliteit en herkomst aan, zodat deze onmiskenbaar leiden tot het oordeel dat uitzetting naar haar land van herkomst schending van artikel 3 van het EVRM oplevert.
13. Verweerder heeft bij verweerschrift van 2 december 2014 zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van bijzondere feiten of omstandigheden als bedoeld in het arrest Bahaddar. Daarbij heeft verweerder onder meer verwezen naar vaste jurisprudentie van de Afdeling (laatstelijk van 5 november 2014, nr. 201404924/1), dat voor de beantwoording van de vraag of een document kan worden aangemerkt als een bijzonder feit of bijzondere omstandigheid als bedoeld in het arrest Bahaddar, van belang is dat dat document authentiek is. Van de overgelegde kopie-identiteitskaarten kan de authenticiteit niet worden vastgesteld, zodat deze geen bijzondere feiten of bijzondere omstandigheden zijn. Het schoolrapport en de doopakte kunnen de ongeloofwaardigheid inzake haar identiteit en nationaliteit niet wegnemen, nu dit geen identiteitsbewijzen zijn. Deze vormen evenmin een extra bevestiging van de kopie van haar identiteitskaart, nu, anders dan eiseres heeft betoogd, de authenticiteit van deze documenten geenszins vaststaat. Uit de verklaring van onderzoek van de Koninklijke Marechaussee van 24 oktober 2014 is weliswaar gebleken dat deze documenten mogelijk echt zijn, maar dat geen uitspraak gedaan kan worden over de opmaak en afgifte, en of de inhoud juist is.
14. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het beroep van eiseres op het arrest Bahaddar faalt, nu dergelijke bijzondere feiten of omstandigheden zich niet voordoen. Nu de door eiseres overgelegde identiteitsbewijzen kopieën betreffen, kunnen deze reeds hierom niet als bijzonder feiten of bijzondere omstandigheiden worden aangemerkt. Nog afgezien van de vraag of het schoolrapport en de doopakte authentiek zijn, zijn deze documenten geen identiteitsbewijzen, zodat eiseres hiermee haar identiteit niet kan aantonen. Derhalve zijn deze documenten evenmin als bijzondere feiten of omstandigheden als bedoeld in het arrest Bahaddar aan te merken.
15. Nu niet gebleken is van nova, zich evenmin een relevante wijziging van het recht voordoet en verder hetgeen is aangevoerd, gelet op het voorgaande, geen grond biedt voor het oordeel dat sprake is van bijzondere feiten of omstandigheden als bedoeld in het arrest Bahaddar, is er voor rechterlijke toetsing van bestreden besluit in zoverre geen plaats.
16. Ten aanzien van het beroep van eiseres, voor zover gericht tegen het onthouden van een vertrektermijn, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
17. Ingevolge artikel 62, tweede lid, onder a, van de Vw 2000 kan na het uitvaardigen van een terugkeerbesluit worden besloten dat de vreemdeling Nederland onmiddellijk dient te verlaten indien een risico bestaat dat hij of zij zich aan het toezicht zal onttrekken. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder reeds op grond van het feit dat eiseres niet heeft voldaan aan een eerdere plicht om Nederland te verlaten en het feit dat zij geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, gelet op artikel 6.1, gelezen in samenhang met artikel 5.1b van het Vreemdelingenbesluit 2000, kunnen aannemen dat het risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken en heeft verweerder op goede gronden overwogen dat haar een vertrektermijn wordt onthouden.
18. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb.
19. Van omstandigheden op grond waarvan één der partijen moet worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte kosten is de voorzieningenrechter niet gebleken.